Zoeken
De hele wereld op mijn bord (Joachim Stoop)
Zoals elk jaar houden we een kerstfeest op school. Zoals elk jaar konden onze anderstalige cursisten vrijblijvend een typisch gerecht uit hun land meebrengen.   

De hele wereld op mijn bord (Joachim Stoop)

Gepubliceerd op 5 januari, 2017 om 00:00, aangepast op 6 januari, 2017 om 00:00

Steeds fluister ik mezelf toe dat ik stop met deze job als ik bij dit gebeuren geen kippenvel meer krijg. Met volle schalen, dozen, potten komen ze glimlachend aan. Urenlang hebben ze in hun keuken gezwoegd om trots gerechten van hun land te komen tonen en delen: Tibetaanse momo, Somalische stoofpot, Russische salade, Indiase pakora. Een enkele grapjas heeft een pak friet bij. Ik sta naast mijn collega’s achter de tafels de landen van herkomst op papiertjes te schrijven om elk culinair pronkstuk te voorzien van haar origine. Straks eten we natuurlijk gretig mee en mengen we ons tussen de cursisten.  Er is geen plek op aarde waar ik minder dreiging of angst voel dan vandaag in deze geïmproviseerde feestzaal. Nergens voel ik meer vrede en hoop dan tussen dit kosmopolitisch allegaartje, deze gehavende mozaïek, deze mensen met hun hart in hun thuisland maar hun blik op de toekomst. Op het basale, alledaagse niveau van gewone mensen werkt het gewoon wel hoor, dat samenleven. Het is pas als macht, geld, grenzen, ongelijkheid, kansarmoede, misbruikte religies of ideologieën een te grote impact krijgen, dat het fout loopt.

Ik geef al meer dan tien jaar Nederlands als Tweede Taal aan volwassenen en toch blijft er een vreemde discrepantie bestaan tussen mijn beleving van de actualiteit en die van de werkelijkheid.  De actualiteit is als een man waarvan je het reilen en zeilen dagelijks volgt. Je ziet hem met je verrekijker doorheen het kijkgaatje van je voordeur stap voor stap dichterbij komen, maar wanneer hij uiteindelijk bij je komt aankloppen, ben je desondanks stomverbaasd dat hij daar staat. De kloof tussen enerzijds het nieuwsbericht “boot met driehonderd vluchtelingen aan de kust van Lesbos onderschept door Griekse kustwacht” en anderzijds één van die driehonderd mensen in levende lijve, is niet te dichten – zelfs niet als de man in kwestie met een enorme tajine en dito glimlach voor je neus staat. Het dringt niet helemaal tot ons door dat de mensen in het nieuws écht zijn. Wat hierbij zeker niet helpt is ons eindeloos scrollen door een lawine aan info waardoor we hen herleiden tot voer voor oeverloze polemiek en halsstarrige pogingen om gelijk te krijgen. Het vlees en bloed van de slachtoffers lijkt te worden bedolven onder een berg cijfers, tweets en status updates. Als het mij ondanks mijn dagelijks contact al niet lukt om de mensen in het nieuws mentaal te laten samenvallen met wie in mijn klas zit, hoe zouden anderen die niet met nieuwkomers werken, hier toe in staat zijn? Dit wordt bemoeilijkt door ons zwak voor groepsdenken: we denken zo snel en makkelijk in groepen om afgelijnde homogene hokjes te boetseren uit de chaos. Het is verleidelijk om door de bomen het bos te kunnen zien door deze onder te delen in soorten op basis van ouderdom, bladvorm, vruchten, noten en nut. Het is een vaak voorkomende trompe l'oeil om vanaf de kust een archipel van vele eilanden verkeerdelijk als één eiland te aanschouwen. Zo treft het me elk schooljaar opnieuw dat het niet vanzelfsprekend is om bewust en aandachtig van elke klasgroep een optelsom van individuen te maken. Elke les opnieuw. En refresh.                                                                         

Terwijl de geuren van Afghaanse biryani, Argentijnse empenada, Turkse burek, Ghanese bakbanaan en Libanese taboulé zich vermengen en vermenigvuldigen, zoek ik in de massa naar cursisten uit mijn eigen klassen en zoom in op hun blikken en de verhalen die daar achter schuilgaan: de Poolse doktersassistente die naar België verhuisde omdat ze hier als poetsvrouw meer verdient, de frêle Thaise die met een oudere blanke man is getrouwd en is meegekomen naar zijn habitat. De Marokkaanse vrouw die bij de klassikale vertoning van een Vlaamse film tijdens een kusscène de klas uitliep. De Ethiopische taxichauffeur die na vijfentwintig jaar toeristen naar de luchthaven brengen eindelijk genoeg gespaard heeft om zelf een enkeltje richting Babylon te vergaren. De Roemeense huisvader die zich hier krom werkt om met genoeg poen te kunnen terugkeren naar zijn thuisland. De Irakese vader van drie die alvast alleen naar Europa is gevlucht in de hoop dat hij een verblijfsvergunning kan verkrijgen en zijn gezin kan laten overkomen. De arme man kijkt zesenveertig keer per les naar zijn telefoon om te checken of er niks verschrikkelijks is gebeurd in thuisstad Mosul. De Pakistaanse apothekersassistent die in heel Lahore de juiste medicijnen naar de juiste ziekenhuizen bracht. Vorige week zag ik hem op een brommertje pizza’s rond racen in een voor hem vreemde stad.                               

De wereld is hier bijeen. Nooit in de geschiedenis van de mensheid is het voorgekomen dat een dergelijke mondiale diversiteit samen in een klaslokaal werkt aan hetzelfde doel: een nieuwe taal onder de knie krijgen om bijvoorbeeld ooit de uitdrukking ‘íets onder de knie krijgen’ te begrijpen.    Ik sta hier tegenover een groep. Maar als ik ik ben, vormen zij dan een wij? Of staat ook elk individu aan de overkant van de rijkelijk gevulde tafels apart – ieder met meer bagage dan mijn ongetrainde handen en verwende schouders ooit zouden kunnen dragen? Gemeenschappelijke grond tussen mij en mijn cursisten is de nood aan goede gezondheid, liefde, geluk én onze gedeelde angst voor terrorisme. Verschillend is onze positie in Europa: terwijl ik hoog en droog in de nok van Maslow’s piramide in mijn zoektocht naar zelfontplooiing vecht tegen onzichtbare molens van keuzestress en levensbeschouwelijke vraagstukken, trachten zij zich in dezelfde piramide vanuit de onderste laag van primaire behoeften verwoed tot op de eerste verdieping te worstelen.

Intussen leggen leraren en cursisten gretig de hele wereld op hun bord en is het eetfestijn aangevuld met Irakese dolmades, Poolse rollades, pasteis de nata en tortilla de patata. Jamie Oliver zou hier compleet gek worden van vreugde. Ik neem een grote ronde slagroomtaart aan van een bebaarde man. Zijn glimlach kan mijn focus op zijn vermoeide ogen niet wegnemen. Ik schrijf het land op dat hij me trots dicteert: Syrië. Hij buigt voorover, maakt een universeel schrijfgebaar en zegt: Aleppo. Ik kijk wat langer in zijn ogen en krijg een flashback naar mijn studietijd. Hoe beschreef de Franse filosoof Emmanuel Levinas het ook al weer?

Het is niet jij die de wereld een plaats geeft, maar het is de Ander, die jou aanspreekt, appelleert en jou een plaats geeft. […] We zijn pas vrij in het gelaat van de Ander.

Hoe meer een individu wordt uitgelicht, hoe meer je begrijpt dat een groep niét meer is dan de som van zijn delen. Een groep van honderd individuen is honderd individuen. Punt. Honderden unieke gezichten, levensverhalen, wortels. En ik word pas ik vanwege en dankzij die ander. Andermans gezicht is sterker dan eender welke lokroep naar groepsdenken. Zo was voor mij die ene metersgrote foto in het Cambodjaanse Tuol Sleng Genocide Museum, van het gezicht van een toekomstig slachtoffer van Pol Pot’s schrikbewind, emotioneel zwaarder dan de met duizenden Joodse pasfoto’s beplakte muren in Auschwitz. Het is makkelijker identificeren met een individu dan met een mensenzee. In zijn gezicht herkende ik angst, verdriet, ingehouden woede. Ik erkende zijn menselijkheid en hierin weerspiegelde ikzelf. Mijn ogen afwenden is mezelf verloochenen. Ik word ik in het aangezicht van de ander.

De Syrische cursist is natuurlijk niet blijven staren naar deze dagdromende leraar en is opgegaan in de archipel van mensen. Met Levinas in het achterhoofd zou ik hem willen vertellen wat ik vanavond – samen met een heleboel etensresten – van dit schoolfeest mee naar huis zal nemen en in een gedicht zal proberen gieten.


Als ik jou was

Ik zou papieren bootjes vouwen
op mensenmaat - waterdicht, vogelvrij -
zeeën voor je bewaken
zodat je van hel naar elders kan varen.
Ik zou grenzen begrenzen en aan oorlog de oorlog verklaren.
Ik zou van tenten trampolines maken
om zevende hemels te raken
Ik zou niemandsland tot staat kraken
met ‘Eendracht maakt pracht’ als leuze en elke mens zijn eigen vlag.
Ik zou het brakke land tussen naïef en wantrouwig omploegen en met
nuances bezaaien.
Ik zou schrale schroothopen schrappend schrapen tot hoop
en verdriet in woorden uitdrukken die verdriet uitrukken.
Ik zou vredesduiven als knopen in zakdoeken van onze leiders draaien,
die telkens uitvliegen als ze oorlogstaal horen oplaaien,
want er is geen enkele waan  zinnig
behalve die vrede vol waant,
geweld loos en elk leger leeg.

Als ik jou was en jij mij, dan was ik jou en jij mij.
En jij zou dit naar mij schrijven en
beloven hetzelfde
onmogelijke
voor mij te doen.



Joachim Stoop is docent Nederlands als Tweede Taal en won met dit essay de Volzin-schrijfwedstrijd. Check ook zijn Facebookpagina De wereld in mijn klas.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: