De reflectieziekte
Welnu, dat Facebook een virtuele wereld creëert die ver verwijderd is van onze alledaagse werkelijkheid, was geen nieuws. Ook niet dat er binnen Facebook (zoals overal op het internet) talloze verzonnen berichten als nieuwsfeiten de ronde doen. Het echte probleem bleek echter de zogeheten filter bubble: de algoritmen van Facebook zorgen ervoor dat mensen vooral berichten te zien krijgen die stroken met hun voorkeuren en gebaseerd zijn op hun eigen internetgedrag. Facebook maakt geen selectie, dat doet de gebruiker zelf, onbewust. Bovendien maakt Facebook geen onderscheid tussen serieuze journalistiek en riooljournalistiek of obscure complottheorieën en nepnieuws. Dat is een probleem als een groot deel van de gebruikers Facebook als enige bron (of een van de weinige bronnen) voor het vergaren van nieuws hanteert. En laat dat nou in toenemende mate het geval zijn.
Hoe zorgelijk deze filterbubbel ook is, hij staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van een brede maatschappelijke tendens. En dat terwijl we dachten op de goede weg te zijn. Met het verdwijnen van de traditionele zuilen verdween immers ook onze tunnelvisie. Niet meer gebonden aan ons rode krantje, onze liberale omroep, onze katholieke sportvereniging of ons protestantse schooltje konden we eindelijk onze oogkleppen afzetten en de wereld onbevooroordeeld tegemoet treden. De opkomst van massamedia als het internet maakte bovendien dat we via onze smartphone toegang kregen tot een onbeperkte hoeveelheid informatie.
Wie echter een middelbare school binnenstapt ziet geen nieuwsgierige ontdekkingsreizigers die als een hedendaagse Columbus het wereldwijde web afspeuren naar een nieuwe wereld, maar treft eerder een obsessie aan met selfies, gadgets en het verbreken van je eigen high-score bij het nieuwste spelletje. Wie heeft de wijde wereld nodig als je genoeg hebt aan jezelf?
Wie Zuckerberg c.s. de schuld geeft van deze zelfgenoegzaamheid (in de letterlijke betekenis van het woord, ‘genoeg hebben aan jezelf’) maakt zich er te makkelijk vanaf. Ons eigen onderwijssysteem is er minstens evenzeer debet aan. Waar docenten vensters zouden moeten openen die uitzicht geven op de wereld of leerlingen in de afgrond zouden moeten laten kijken en laten huiveren, laten we leerlingen liever naar hun eigen spiegelbeeld staren. We noemen dat reflectie.
Tot het moment dat ik begon aan mijn postdoctorale lerarenopleiding had ik nog nooit geflecteerd. Nou ja, niet dat ik wist in elk geval. Op mijn middelbare school ‘leerde’ ik gewoon, op de universiteit ‘studeerde’ ik en bij mijn afstuderen ‘onderzocht’ ik. Die begrippen bleken ineens volstrekt achterhaald. Ik moest gaan reflecteren alsof mijn leven ervan afhing. Op mezelf, op mijn didactisch en pedagogisch handelen, op mijn interactie met anderen en wat al niet meer. De gedachte dat ik zou leren lesgeven moest ik al snel laten varen: een achterhaald idee. Je hoefde er niet voor in de wieg gelegd te zijn om voor de klas te staan, eigenlijk hoefde je niet eens goed les te kunnen geven; als je maar kon reflecteren op je eigen leerproces, liefst aan de hand van de reflectiecyclus van Korthagen. Maar een leerproces dat de vorm heeft van een cirkel maakte me toen al achterdochtig.
Laat ik voor de goede orde twee mogelijke misverstanden wegnemen. Op de eerste plaats: er is niks mis mee om op zijn tijd eens in de spiegel te kijken om te zien hoe je ervoor staat. Het is belangrijk om terug te kijken op je eigen werk en te leren van je fouten en je kwaliteiten te ontdekken. Reflectie is in veel gevallen nuttig. Het is alleen jammer dat het op scholen zo vaak een doel op zich is geworden. Zo zeer zelfs dat leerlingen moeten ‘leren reflecteren’. Natuurlijk is school ook bedoeld om leerlingen hun eigen kwaliteiten te laten ontdekken. Maar mag het een onsje meer zijn dan dat?
Een tweede opmerking: de rechtgeaarde reflector zal mij voor de voeten werpen dat reflectie meer is dan navelstaarderij. Dat is waar. De term reflectie wordt inmiddels op zoveel situaties toegepast dat het van alles kan betekenen. Kritische zelfreflectie zou bijvoorbeeld juist bedoeld zijn om jezelf onder de loep te nemen en je eigen beperkingen of verbeterpunten te onderkennen. Een prijzenswaardig streven. Bovendien moet ik niet vergeten dat er zoiets bestaat als feedback: je krijgt iets terug van anderen (bijvoorbeeld je docenten) om jezelf te verbeteren. Dat is allemaal leuk en aardig, maar de gemeenschappelijke factor blijft dat de leerling op zichzelf teruggeworpen wordt: wat vind je? wat dacht je? wat deed je? wat voelde je? wat heb je ervan geleerd? hoe zou je het de volgende keer doen? waar ligt je kracht? waar moet je aan werken? De leerling mag zichzelf ongestoord tot middelpunt van het heelal maken.
We juichen het toe dat leerlingen hun profielwerkstuk (hun eerste proeve van wetenschappelijke bekwaamheid) afsluiten met een paragraaf ‘Wat ik ervan heb geleerd’ en ‘Wat ik de volgende keer anders zou doen’, alsof die vragen het einddoel van wetenschappelijk onderzoek vormen. We laten leerlingen reflectieverslagen schrijven om hun competenties te ontdekken. We laten leerlingen boeken lezen die aansluiten bij hun leesniveau en een leesdossier aanleggen waarin ze hun eigen ‘smaakontwikkeling’ documenteren. We geven ze formulieren aan de hand waarvan ze hun cognitieve en emotionele ontwikkeling kunnen laten zien, liefst in de vorm van een digitaal leerlingvolgsysteem: een soort pedagogisch-didactische variant van Facebook. Zo kweek je kleine narcisten, hoe kritisch ze ook op zichzelf zijn.
Een collega van mij definieerde de taak van het onderwijs laatst als: ‘Leerlingen de kans bieden zich te ontwikkelen’. De leraar is daarbij een begeleider, kennisoverdracht niet meer dan een bijzaak. Die definitie klinkt mooi en past helemaal bij het huidige tijdsgewricht, net als het credo dat ‘de leerling zelf de beste leraar is’. Maar toch vind ik dat eigenlijk een schrale invulling van wat onderwijs zou kunnen (en wat mij betreft: moeten) zijn. Binnen die opvatting is er maar weinig plaats voor het idee dat er daadwerkelijk iets te leren valt, dat sommige dingen de moeite waard zijn om simpelweg te weten, dat het niet alleen gaat om reflecteren/ weerkaatsen, maar soms ook simpelweg om absorberen, dat je leerlingen niet alleen voor de spiegel kunt zetten, maar ook voor een venster.
Er zitten zeker aantrekkelijke kanten aan een onderwijsmodel waarin de leerling ‘zelf zijn leerdoelen bepaalt’, een ‘persoonlijk opleidingsplan’ formuleert en vervolgens de ‘eigenaar is van zijn eigen leerproces’ (om er eens een paar modebegrippen in te gooien). Het gevaar ligt echter op de loer dat dit leidt tot individualisme en solipsisme. Voor je het weet imiteer je de algoritmen van Facebook. Onderwijs zou juist zicht moeten bieden op het onbekende en op de ander. In die visie is de docent niet alleen begeleider, maar ook gids. In die visie is de dialoog onontbeerlijk en is de ander niet alleen een klankbord om je eigen mening te toetsen of aan te scherpen, maar een gelijkwaardige gesprekspartner. In die visie is het niet aan de leerling om te bepalen wat belangrijk is en wat de moeite waard is, maar leert de leerling in te zien dat er dingen zijn die anderen belangrijk vinden. En dat daar misschien ook wel een reden voor is…