De vis
Zodra ze de rivier konden horen, dreven zijn gedachten af naar het donkere water, de dobber dansend op het ritme van onzichtbaar leven. Hij was uitzonderlijk geduldig voor zijn leeftijd. Urenlang kon Louis genieten van de mogelijkheid dat hij een spartelende vis uit het water zou trekken. De mogelijkheid, die was het belangrijkst. Zolang iets onzichtbaar was, kon het alles zijn, en daarom viste hij bij voorkeur in de schaduw; in het zonlicht kon je de bodem zien.
De begroeiing brak open, de hitte sloeg vol op hen neer; met holle voetzolen trippelden ze over hete keien naar de oever, en zochten ieder hun plek. Louis besloot om iets verder stroomopwaarts dan gewoonlijk te vissen, net voorbij een bocht. Na ruim een uur van volmaakte rust en verlangen, ving hij een grote forel. Nerveus klemde hij de vis tussen zijn vingers, de haak zat netjes in de lip, het beest leek net zo verbaasd als hij. Snel liep Louis ermee naar zijn broer, dol van vreugde. John legde zijn hengel neer zonder de lijn binnen te halen en vroeg: ‘Waar heb je die vis gevangen?’
Louis schrok. Hij zei: ‘Daar, iets verderop, net voorbij de bocht, waar het plots diep wordt, weet je wel, daar heb je niet zoveel stroming. Dit is echt een grote, kijk dan!’ En hij hield de vis omhoog. Duim en wijsvinger achter de kieuwen. De forel hield zich nu roerloos, alsof ook hij het onbehagen in Johns blik kon voelen. John liep op Louis af terwijl hij langzaam zijn arm optilde, wees met zijn middelvinger, en schreeuwde: ‘Dat is de vis die ik al de hele vakantie probeer te vangen, dat is mijn vis!’
Louis draaide zich om, struikelde bijna en rende langs de rivier, het keien pad omhoog, de weg op, in de berm, onder het bladerdak, de vlekken gleden razendsnel over zijn rug, vielen op de grond, de vis in de ene en de hengel in zijn andere hand en hij bleef rennen tot hij bij het vakantiehuisje kwam. Hij gooide de forel in een emmer en vulde hem met water. Het dier dreef ondersteboven. Louis Stevens ging stilletjes op de grond zitten, naast de emmer, en wachtte op de komst van zijn broer, die even later inderdaad arriveerde. Langzaam liep John langs hem heen, keek hem aan, glimlachte en slenterde verder, het huisje in, zonder een woord te zeggen.
Deze gebeurtenis bleef in de dagen erna met regelmaat door Louis Stevens’ hoofd spelen, en zou dat vele tientallen jaren lang blijven doen tot die ene, verschrikkelijke dag dat hij die beslissing moest nemen, in de oorlog. Pas daarna zou hij er nooit meer aan denken, aan John die langs de rivier achter hem aan rende, schreeuwend: ‘Dat is mijn vis!’
In het kader van de Week van het Korte Verhaal publiceren we elke dag.. juist, een kort verhaal. Ivo Victoria zegt zelf over 'De vis': 'Louis Stevens is mijn favoriete personage. Ik onderzoek hem te pas en te onpas in korte en langere verhalen. Het gevaar bestaat dat hier een bundel van komt.'