Voorpublicatie 'Pauwl'
Eérst moet ik (daar gaan we) (ta-ta-ta-dáááá!) de kopjes omspoelen die ik gebruikt heb (anders gaat de aanslag vastkoeken), dan moet ik mijn tanden poetsen (als je je gebit in vier delen opdeelt: een halve minuut per deel), dan met een tandenstoker tussen mijn tanden en kiezen heen en weer gaan, net zo lang tot er geen wit spul meer aan zit, dan moet ik dat witte spul (tandplak, als je het laat zitten wordt het een gaatje) ergens aan afvegen (niet aan je broek, niet aan de bank), dan een halve minuut met mondwater gorgelen (niet inslikken), dan mijn kleren voor morgen klaarleggen, dan mijn kleren van vandaag uittrekken, als er vlekken op zitten ze in een van de twee wasmanden gooien (wit of bont), als er geen vlekken op zitten eraan ruiken, als ze niet heel fris ruiken ze laten luchten over de rand van het opengeklapte dakraam, als ze nog prima ruiken ze opvouwen en in de kast leggen, dan mijn pyjama aantrekken (korte donkerblauwe Adidas-sportbroek en een wit hemd van de HEMA), dan voor de zekerheid nog een keer naar de wc (ook als ik tien minuten geleden al ben geweest, anders zal je zien dat je net ligt en dat je toch weer moet), dan ein-de-lijk alle lichten uitdoen – o nee: eerst nog de verwarming dichtdraaien, controleren of ik ’m wel echt heb dichtgedraaid en niet open (want dan word je wakker met een droge mond), aan de middelste middenhandsbeentjes van mijn linker- en rechterhand likken, mijn wekker zetten, checken of ik ’m wel echt heb gezet en altijd heb ik ’m al gezet.
Daarna check ik het nóg een keer, omdat ik bang ben dat ik ’m bij het checken per ongeluk heb uitgezet.
05.30
Doordeweeks zet ik de wekker op 05.30 uur. Ik word pas om 06.30 uur wakker gemaakt, maar dan heb ik nog een uur de tijd om te wennen. Als de leiding mij wekt om 06.30 uur, moet er van alles. Opstaan, douchen, deodorant opdoen, mijn oksels even drogen door met mijn armen in de lucht een paar rondjes te draaien, de kleren aandoen die ik de vorige avond heb klaargelegd (na www.weer.nl te hebben bezocht voor de verwachting voor morgen, zodat ik wist wat ik moest klaarleggen), beetje gel in m’n haar (niet te veel, anders wordt je haar zwaar), naar beneden, helpen ontbijtspullen op tafel te zetten, ontbijten, zeggen wat ik op mijn brood wil, een knoop in het plastic zakje frummelen, aan het middenhandsbeentje (de middelste) van mijn rechterhand likken en dan met die hand het glas aan het oortje optillen en een heel klein slokje van de thee nemen terwijl ie nog te heet is, wachten tot ie niet meer te heet is en dan leegdrinken, helpen afruimen, naar boven, tandenpoetsen, naar beneden, tas inpakken, schoenen aan, jas aan, wachten tot de vaste telefoon één keer overgaat, oorkappen op, naar de weg lopen voor de taxi (ik ga met een taxi naar mijn werk, een Hyundai H300) en gaan zitten. En nog veel meer dingen, dit is alleen maar een deel.
Maar om 05.30 uur hoeft dit allemaal nog niet, dan is alles stil. Ik rook een sigaret uit het raam, waarbij ik mijn hoofd en rechterarm helemaal buiten houd, want je mag binnen niet roken.
Daarna ga ik weer terug in bed en luister ik naar de geluiden. Er zijn dan bijna geen geluiden, dus elk geluid is er één. Bijvoorbeeld het geklepper van de brievenbus als de krant bezorgd wordt. Als ik dat hoor sta ik weer op en kijk even langs de rand van het rolgordijn naar buiten, om het beeld bij het geluid te zien.
In de winter heeft de krantenbezorger een muts op en in de zomer loopt hij in een korte broek. Nu had hij een regenpak aan. En soms is ie laat. Misschien heeft hij zich dan verslapen. Ik verslaap me nooit, want om 05.30 uur gaat mijn wekker. Als het 06.29 uur is, doe ik mijn ogen nog even dicht. Een minuut later roept de leiding mijn naam en begint de dag.
05.32
Ik heet Paul. Dat is voor veel mensen een moeilijke naam om uit te spreken. Dan zeggen ze: ‘Pal’. Of zo: ‘Pauwl’. Mijn achternaam is Pielage. Paul Pielage. Dat valt op, dat mijn voor- én achternaam met een p beginnen. Vroeger werd ik ermee gepest, dan lieten klasgenoten heel veel speeksel vrijkomen bij het uitspreken van de p’s: ‘Pppff fál! Pppff fíélage!’
Ik heb autisme. Om precies te zijn: pdd-nos. Eigenlijk is dat helemaal niet precies, want pdd-nos is een afkorting van Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified. Het is een vergaarbak, de categorie Overige: alle soorten van autisme behalve klassiek autisme en asperger. Eigenlijk kan ik dus niet zeggen: ‘Ik heb PDD-NOS’, want je hébt natuurlijk niet de categorie Overige: een categorie, daar zit je ín.
Klassiek autisme is autisme zoals het bedoeld is, met veel wegkijken, lange stiltes en soms urenlang in een vraagteken op bed liggen. Asperger is in de vorige eeuw ontdekt door een Oostenrijkse dokter: Hans Asperger. Mensen met asperger zijn vaak bovengemiddeld intelligent. Waarmee ik niet wil zeggen dat mensen met klassiek autisme of pdd-nos niet intelligent zijn, maar vaak wel minder intelligent dan mensen met asperger.
Mensen met autisme op televisie hebben meestal asperger. Ze zijn grappig zonder dat ze het doorhebben, maar eigenlijk zijn 12 het acteurs. Ze spelen dat ze grappen of sarcastische opmerkingen niet snappen, of dat ze altijd op hetzelfde tijdstip een programma op televisie willen zien. Dat laatste probleem is nu wel opgelost, je kunt een programma gewoon op je mobiel kijken, of achteraf via Uitzending Gemist. Moet er wel wifi zijn, anders ga je over je bundel, en in De Driemaster, een AWBZ-erkend en HKZ-gecertificeerd zorgcentrum waar ik woon, is de regel: ga je over je bundel, dan zelf betalen.
HKZ staat voor Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector, het zijn kwaliteitsnormen waar De Driemaster en andere zorgcentra aan voldoen (als het goed is). Om twee voorbeelden te noemen: dat er geen achterstallig onderhoud is en dat het nooduitgangbordje verlicht wordt als de stroom uitvalt.
AWBZ staat voor Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten: als je zorgcentrum onder die wet valt, worden de kosten van het verblijf vergoed.
En dat is maar goed ook, want het geld groeit bij mijn moeder niet op de rug. Dat zei ze vroeger altijd. Ik wist dat het een uitdrukking was, toch kreeg ik het tegenovergestelde beeld niet uit mijn hoofd van zoveel guldens en rijksdaalders op haar rug dat ze er krom van ging lopen.
1.000.000.000
Vroeger had ik de neiging om aan dingen te likken. Ik wilde overal langs met mijn tong, om er een stempeltje op te zetten. Sowieso likte ik aan mijn eten vóór ik het in mijn mond stopte, anders kwam het er bij mij niet in. Het was alsof ik een feestje gaf voor ridders, en alle gewone burgers die naar binnen wilden eerst tot ridder moest slaan (als trouwens iemand anders aan mijn eten zou likken, zou ik het voor geen 1.000.000.000 euro in mijn mond stoppen).
Ik likte aan de wekker voor ik ’m zette en ik likte eraan voor ik ’m uitzette. Ik likte aan de brugleuning voor ik de brug over ging en ik likte aan mijn bankpasje voor ik ’m in de automaat stopte om te pinnen. Ik likte aan de punt van mijn schoenen voor ik ze aantrok en ik likte aan de wijzerkast van mijn horloge voor ik keek hoe laat het was.
Maar als je overal aan wil likken heb je geen leven. Los van dat je op straat wordt uitgelachen, is het ook niet heel hygiënisch. Je likt toch alle bacteriën mee. In overleg met Marco, mijn begeleider op De Driemaster, heb ik toen een alternatief bedacht: elke keer als ik ergens aan wil likken, lik ik in plaats daarvan aan het middelste middenhandsbeentje van mijn linker- of rechterhand. Terwijl ik dat doe, zie ik voor me dat ik aan datgene lik waar ik eigenlijk met mijn tong langs wil. Ik hou mezelf op deze manier een beetje voor de gek, maar het werkt.
34
Over een week word ik 35. Dat is een hele leeftijd. Ik heb een zus, Danny, die is twee jaar jonger (ik zie haar nooit), en een moeder, die wordt over een halfjaar zestig, maar dat gaat ze niet vieren en ze wil ook geen surpriseparty.
Mijn vader is al achttien jaar dood. Ik denk dat als we ’m nu zouden opgraven, we niks meer in de kist vinden. Hij zou wel even de piek boven op de kerstboom prikken, bleef een tijdje zo uitgerekt staan en viel met boom en al voorover. We waren er allemaal bij, maar niet voor lang, iedereen moest de kamer uit en de buurman kwam me ophalen om samen een uitsmijter te gaan eten, wat ongebruikelijk is om vijf uur ’s middags.
Ik eet alle uitsmijters, het liefst op lichtbruin casinobrood, met de kaas niet meegebakken, ónder het ei, en de ham wel meegebakken, erbovenop. Deze was op wit maanzaadbrood met de kaas én de ham meegebakken: een kliederboel, maar op zich prima. Hoewel het natuurlijk niet lekker eet als je net je vader hebt zien sterven.
Mijn vader werkte bij een slagerij en nam altijd vlees mee naar huis. Dat moest op, vlees weggooien was zonde. ‘Dan heeft dat beest voor niks geleefd,’ zei hij, en ik smeerde nog maar een boterham heel dik met filet americain, omdat ik niet wilde dat een dier voor niks zou hebben geleefd. Ik vroeg weleens of ik bij hem 15 in de slagerij mocht komen werken. Hij beloofde dat hij het zou vragen, maar daarna hoorde je hem er niet meer over.
‘Is het omdat ik autistisch ben?’ vroeg ik ’m, niet in het echt maar alleen in bed, ’s nachts. In het echt vroeg ik een halfjaar later nog een keer of ik bij hem mocht komen werken. Hij zou het vragen, beloofde hij.
Hij streek elke avond heel precies zijn overhemd, hij zei dat dat mannenwerk was. Waarom ie dat zo precies deed begreep ik niet, want hij droeg een witte overjas waarvan alleen de bovenste knoop los bleef: je zag alleen de kraag.
’s Ochtends strikte hij ongeveer tien keer zijn stropdas (soms acht keer, soms negen keer, soms elf keer, maar zeg tien keer). Steeds had ie een knoop en maakte ie ’m weer los. Na een tijdje was de knoop ineens wel goed en was het klaar. Ik zag geen verschil met de mislukte knoop van daarvoor.
19,85
Zo ziet mijn kamer eruit: aan het raam staat mijn bed. Het is een twijfelaar, dat vind ik een komisch woord. Ernaast staat mijn bureau, met daarop een wereldbol: kan ik altijd zien waar ik ben, namelijk in dat piepkleine landje.
Aan de muur achter mijn bureau hangt het beeldscherm van mijn computer (op ooghoogte), op het bureau naast de wereldbol liggen het toetsenbord en de muis, onder het bureau staat de computer zelf.
Boven het beeldscherm hangt een touwtje, precies een meter links en rechts ervan twee spijkertjes. Aan het touwtje hangen, vastgemaakt met kleine knijpertjes (die vaak losschieten als je de kaarten verschuift om plaats te maken voor nieuwe: poiiiing!) alle verjaardagskaarten die ik sinds ik in De Driemaster woon van mijn zus heb gekregen, het zijn er dertien. Je kunt je klok erop gelijkzetten dat er volgende week, als ik 35 jaar oud word, één bij komt.
Op het kastje naast het bureau staat een terrarium, daarin woont Wilfred. Dat is mijn hagedis, of eigenlijk een baardagaam, maar niemand weet wat een baardagaam is, dus: hagedis.
Meer richting de deur: twee stoelen en een kleine salontafel. Als ik bezoek heb, kunnen we daar praten. De douche is op de gang, maar ik heb een wasbak, waar ik me was met een washandje. Ook een komisch woord: washandje. Ik was me met m’n washandje.
Ik poets er ook mijn tanden en naast de wasbak staat een waterkoker, dus ik kan koffie en thee zetten. Als iemand op visite komt, zeg ik: ‘Ga zitten, wat wil je drinken? Koffie? Thee?’
En dan zeggen ze: ‘Koffie’, of: ‘Thee’, of ze vragen of ik iets anders heb, cola bijvoorbeeld, en dan zeg ik: ‘Sorry, ik heb alleen koffie en thee.’
De muren van mijn kamer zijn wit, net als het plafond, maar de man in de doe-het-zelfzaak zei dat het mooier was als ik het plafond een tint witter zou doen dan de muren.
Doen, dacht ik, alleen had ik nu twee bakken verf nodig, dus dat was twee keer zo duur. Meer nog, want in de verf voor op het plafond zat een heel klein korreltje, waardoor het nóg mooier zou worden.
Marco ging ermee terug, maar omdat ik van beide bakken al had gebruikt, konden ze niet meer worden geruild. Vloeken en schelden, maar het staat wel mooi: als je heel goed kijkt zie je echt een verschil tussen de muur en het plafond.
Op de vloer ligt zeil, niet hetzelfde zeil als op de gang, want dat is grijs, en ik woon niet in een crematorium, dus mijn zeil is groen. Onder de deur zit een laag drempeltje, dat scheidt mijn groen van het grijs.
Twee jaar geleden, toen ze De Driemaster gingen verbouwen en boven het oude zeil eruit gingen trekken, hield ik mijn poot stijf. Toen mocht ik mijn eigen zeil kiezen, maar ik moest wel de helft zelf betalen. Het drempeltje moest ik helemáál zelf betalen. Marco stelde voor om een stuk tape te gebruiken, maar dat is alsof je afgetrapte voetbalschoenen draagt onder een smoking. Dus ik ging naar de doehet-zelfzaak voor een deurdorpel, kleur antraciet, 19,85 euro. De mannen hebben het voor me vastgeschroefd en het staat hartstikke mooi.
Maar dat zal Marco nooit zeggen, die kijkt naar de drempel en knikt, alsof ie naar iemand kijkt die ie vaag kent, in plaats van naar een deurdorpel.
Pauwl, de nieuwe roman van Erik Jan Harmens, ligt 22 februari in de boekhandel.