Zoeken
Een man met goede schoenen (Rob van Essen)
Er kwam een man met goede schoenen onze straat in lopen. Ze waren van zwart leer en net gepoetst, het zonlicht weerspiegelde in de glanzende neuzen. De man liep langzaam, met bedachtzame passen, tot hij bleef staan en aanbelde bij nummer 17, aan de overkant. 

Een man met goede schoenen (Rob van Essen)

Gepubliceerd op 18 februari, 2017 om 00:00

‘Zie je dat,’ zei mijn buurvrouw.

Ik knikte. Het was lang geleden dat ik goede schoenen had gezien.

Hij heeft jouw maat, ook nog,’ zei de buurvrouw.

‘Ik geloof het ook.’

Ik zat naast haar voor de deur in de zon (we hoopten dat we door het licht wat zouden aansterken) en we knikten vriendelijk toen de man onder het wachten zijn blik door de straat liet glijden. Hij knikte terug en liet een hand omhoog gaan alsof hij zijn hoed wilde afnemen maar hij droeg geen hoed en maakte het gebaar niet af.

Toen de deur van binnenuit werd opengetrokken stapte hij het trappenhuis in. Achter de dichte deur hoorden we zijn zware voetstappen op de trap.

‘Goede zolen ook,’ zei mijn buurvrouw. ‘Stevig en hard.’

Een paar minuten later kwam hij terug, we hadden hem niet horen aankomen. Hij had dan ook geen schoenen meer aan. Aan zijn rechterhand bungelde een doorzichtig plastic zakje met wat bleke groenten. Hij vermeed onze blik, op zijn kousen liep hij de straat uit.

We keken hem na tot hij de hoek om was. Daarna richtte mijn buurvrouw haar blik op de deur van nummer 17. ‘Moet je wachten,’ zei ze. ‘Komt ie zo naar buiten, met z’n nieuwe schoenen.’

Eigenlijk moesten we dan maar naar binnen, dacht ik, waarom zouden we hem dat pleziertje gunnen.

De buurvrouw wierp een blik op haar slippers, die met touwtjes en elastiek bij elkaar werden gehouden. ‘Dat moeten we natuurlijk zien, hij met zijn mooie nieuwe schoenen.’

Ik zat met blote voeten naast haar. Ik had boven nog twee pantoffels, waar ik erg zuinig op was. Ze pasten niet bij elkaar, maar het waren in elk geval een linker en een rechter, in ongeveer dezelfde maat.

‘Nou, waar blijft ie?’ We keken naar de deur, in afwachting van de overbuurman, en zijn parade, heen en weer, vlak langs ons heen, tot de hoek en terug, we zagen het al helemaal voor ons, maar hij verscheen niet.

Toen we het al bijna opgegeven hadden, schoof hij zijn raam omhoog. Hij deed net of hij ons niet zag en leunde tevreden glimlachend naar buiten, met zijn armen over elkaar.

Met die glimlach op zijn gezicht bleef hij voor zich uit kijken, alsof wij er niet waren.

Ik moest zelf ook bijna glimlachen toen ik inzag wat er aan de hand was, en van welke situatie ik onderdeel was geworden. De man had begrepen dat hij helemaal niet naar buiten hoefde om ons de ogen uit te steken. Hij hoefde de schoenen niet te laten zien, hij hoefde alleen zichzelf maar te laten zien, als de tevreden eigenaar, die wist dat wij wisten dat hij die schoenen had. Het was alsof de schoenen een abstractie waren geworden, een middel tot een doel, en het doel was ons de ogen uitsteken door zichzelf te tonen als tevreden man. Ik had hem nooit gemogen, maar nu voelde ik bewondering voor hem, ik kon er niets aan doen.

‘We kunnen nu wel naar binnen,’ zei ik, want ondanks mijn bewondering had ik er niet veel zin in om langer dan noodzakelijk het slachtoffer van die glimlach te zijn.

‘Ben je gek,’ zei de buurvrouw, ‘dat houdt ie nooit lang vol.’ Strijdlustig keek ze naar de man in het raam aan de overkant, en ik keek met haar mee, onafgebroken hielden we minutenlang onze blik op hem gericht.

De overbuurman bleef voor zich uit kijken, acterend dat hij ons niet zag, maar nu wij strak naar hem keken, zagen we de kleine oogbewegingen waarmee hij ons in de gaten hield. Zijn glimlach werd geforceerder, hij begon om zich heen te kijken als iemand die zomaar eens naar de lucht kijkt, of naar de straat, een zorgeloos iemand die met kalme tevredenheid de wereld in zich opneemt. Hij bleef zijn best doen, maar zijn glimlach veranderde door middel van bijna onmerkbare tussenstadia in een onnatuurlijke, gruwelijke grimas, zijn hoofd liep rood aan, zweet parelde op zijn voorhoofd.

Het was geen prettig gezicht, en ik hoopte dat hij maar gauw achteruit zou stappen en het raam zou dichtschuiven, zijn nederlaag was onafwendbaar en ik vond dat eigenlijk wel jammer voor hem, want ik was verzwakt en niet meer zo strijdbaar als vroeger. 

In De Week van het Korte Verhaal publiceren we elke dag... juist, een kort verhaal. Deze bijdrage van Rob van Essen publiceerde hij eerder op zijn blog Reddend zwemmen.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: