Elke huidplooi op zijn plek
Seb een weekend weg. Liza in bed. Het maakte deze avond tot een avond waarop ouders als zij zich dienden te verheugen. Een avond waarop ze iets leuks konden doen. Ze deed haar keukenschort af, dimde de lichten, en ging op de bank zitten wachten tot ze zijn onzekere voetstappen op de trap hoorde. Ze sloeg haar ene been over het andere en ze zag hoe het zachte licht haar enkels streelde, en ze draaide haar gelaat in precies de juiste hoek, legde elke huidplooi op zijn plek, en probeerde de oogopslag uit die hem duidelijk zou maken wat voor avond dit zou worden. Even later kwam de vader inderdaad binnen, en hij zag zijn vrouw op de bank zitten, de fles cognac, de tulpvormige glazen. Op zijn gelaat streden verbazing en verrukking zij aan zij. Hij ging zitten en legde zijn hand op haar arm terwijl hij knipoogde zoals hij vroeger als jonge jongen deed wanneer ze samen op een feestje waren en hij haar zoekende blik ving aan de andere kant van de kamer.
‘Wat zou hij doen?’ vroeg de moeder.
‘Och,’ zei de vader. ‘Wat doen jongens? Drinken.’ Hij schonk de cognac in.
‘Vechten,’ zei de moeder.
‘Meisjes versieren,’ zei de vader. Hij kuste haar in de nek, en de moeder giechelde. Ze toastten.
‘Op Seb,’ zei de moeder.
‘Op ons,’ zei de vader. Hij walste de cognac uitvoerig in zijn glas, rook eraan, en verzuchtte hoe bijzonder de complexe rijping van deze edele vloeistof verlopen moest zijn. Hij riep het beeld op van de vaten die daar al die jaren gelegen hadden in de kelder van dat boerderijtje, de cognac donker en roerloos wachtend op een avond als deze. Opnieuw kuste hij haar in de nek en deze keer beantwoordde ze zijn zoen en zijn handen gleden over haar borsten, betastten haar om te kijken of alles in gereedheid was. De moeder liet het toe, en zuchtte bij elk manoeuvre van de vader als om een oude, dierbare herinnering. Na enkele minuten van deze bekende, verkennende liefkozingen, stond de vader op en positioneerde zich voor de moeder – een kind dat een gedichtje op ging zeggen. Hij stroopte zijn broek af, en daarna zijn onderbroek, en zo bleef hij voor haar staan, ter hoogte van haar mond, kaarsrecht.
De moeder keek hem aan en zei: ‘Wat is dat?’ Gedachteloos betastte ze het blaasje op haar lip, en plots vroeg ze zich af waar ze de zalf gelaten had.
De vader zei: ‘Schattebout, dat is je vriend, die ken je toch?’ Hij lachte.
De moeder staarde in het oog van het monster en zei niets.
‘Ehm, ik dacht,’ zei de vader. ‘We kunnen ook naar boven gaan.
Ik dacht dat jij… iets anders wilde… met de cognac, begrijp je?’
De moeder knikte, langzaam, zonder het monster uit het oog te verliezen en ze herinnerde zich de aandacht en tederheid waarmee ze in die eerste jaren de liefde hadden bedreven, de delicate manier waarop hij haar aanraakte, bang haar te breken, en ze bedacht dat iets wat zeldzaam was niet noodzakelijk aan waarde won voor wie het wilde. Het maakte mensen gulzig, en onhandig.
‘Ben ik iets vergeten?’ vroeg de vader, die bezorgd op haar neer keek.
‘Nee hoor schattebout, maak je geen zorgen,’ zei de moeder. Ze glimlachte. Dat was het mooiste aan mannen: dat hun overmoed en onzekerheid nauwelijks van elkaar te onderscheiden vielen.
Ze gleed met een vinger over het blaasje op haar lip en daarna greep ze hem. Ze duwde hem in haar mond en begon hem woest af te zuigen, draaide en keerde met haar tong, haalde hem er weer uit, duwde haar neus er tegenaan tot hij glom. Vroeger waste de vader zich wanneer hij dacht dat hij recht op een extraatje had. Dan moest ze altijd in zichzelf lachen wanneer ze zijn frisse, natte huid proefde.
Nu spuugde ze op de stank, duwde hem weer naar binnen, wreef zijn eikel over haar koortslip en zoog en zoog en zoog zonder hem aan te kijken maar ze wist dat hij schrok en ze genoot van haar eigen kracht, verstrakte haar greep op zijn vlees, bekeek haar eigen versleten vingers, hoe ze zich rond hem vouwden en knepen zoals mannen zich verbeeldden dat vrouwen het zouden doen, tot het zover was, en ondertussen hoorde ze het gesmoorde giechelen van de lampen aan het plafond, en de muren die zich proestend afwendden, de ramen die bijna uit hun sponningen vielen van leedvermaak. Toen de vader niet veel later kreunend klaarkwam, ging ze nog even door om er zeker van te zijn dat ze het leven tot de allerlaatste druppel uit hem had gezogen tot ze hem, slap geworden, uit haar mond verwijderde met een minachtende handgebaar, alsof ze hem in de prullenbak gooide. Ze keek op en ze zag de angst in zijn ogen. Ze toonde hem zijn vocht dat op haar tong lag, in een kommetje, en daarna spuugde ze het uit, op de vloer, stond op, en zei: ‘Was dat wat je in gedachten had, schat?’
Ze nam haar glas van het salontafeltje en goot het in één teug naar binnen en liep met het vuur in haar borstkas de kamer uit terwijl hij daar nog steeds stond, met zijn broek op de enkels, starend naar het witte plasje op de grond alsof hij zijn eigen ziel zag sterven.
In de deuropening draaide de moeder zich om. Haar blik gleed door de kamer, langs de tafel en stoelen, de kast, de lampen en de muren, en ze knikte hen toe, een voor een. Ze wilde zeggen: zo, jullie hebben weer waar voor je geld gekregen.
Lees hier meer over Billie & Seb van Ivo Victoria.