Fragment uit VOS (Leon Verdonschot)
I
Maar laat mij nog iets weten,
je mag mij niet vergeten
Ik leef onder de sterren
die jij ziet aan de hemel
Laat mij nog iets weten,
je mag mij niet vergeten
Gorki – ‘Tijdbom’ (van het album Vooruitgang)
Het was nieuwslezeres Martine Tanghe van de VRT die het Vlaanderen
vertelde. En haar stem, gewend om het meest vreselijke en
verdrietige nieuws aan het volk mee te delen, brak.
Luc De Vos. Gorki. Gent. Tweeënvijftig. Overleden. In zijn
werkappartement, om de hoek bij zijn huis.
Een volledig land in rouw verklaren; het is doorgaans een schromelijke
overdrijving. Maar wat de dood van Luc De Vos de dagen
erna leek los te maken, laat weinig andere termen toe dan
nationale rouw. Zo diep zat het verdriet en zo diep zat blijkbaar
de liefde voor Luc De Vos.
In Wallonië en Nederland was het een kort bericht op de cultuurpagina,
in Vlaanderen was het voorpaginanieuws van alle
kranten.
Net nadat zijn moeder was overleden. En op de veertiende
verjaardag van zijn zoon Bruno. Bijna te tragisch voor toeval.
Dus waren er speculaties. Drank? Drugs? Zelfmoord? Twee dagen
later, op maandag, kwam er uitsluitsel. Luc was overleden aan
‘acuut falen van een aantal vitale organen’, een woordcombinatie
die nog nooit iemand had gehoord.
Er was verdriet, massaal verdriet, en de wens daar uiting aan te
geven. Zowel bij intellectuelen die daar de woorden voor hadden,
als bij het volk dat het zwijgend deed. Het volk van wie hij
de held was, het volk dat het gevoel had een dierbare bekende
verloren te zijn, al hadden ze Luc wellicht nooit gesproken en
kenden ze hem alleen van zijn liedjes of van televisie.
Luc verenigde beide werelden, zoveel werd duidelijker dan
ooit. Hij was de volkse intellectueel. Had zich uit een arbeidersmilieu
omhooggewerkt, gelezen en geschreven, maar was er tegelijkertijd
altijd onderdeel van blijven uitmaken.
Misschien maakten de paradoxen die hij in zich verenigde hem
zo herkenbaar voor veel mensen. Hij was preuts, maar wierp vanaf
zijn podium plectrums in decolletés. Hij schreef een volledig
nummer over Kylie Minogue, maar kon ook Houellebecq citeren.
Hij voerde Sartre op in zijn liedjes, maar de hoofdpersonen daarin
droegen vrijwel altijd namen uit de volkswijk: Johnny, Eddie
en Bartje. Hij was een linkse conservatief. Of misschien correcter:
een conservatieve progressieveling. Een luiaard die een ijzeren
arbeidsethos uitdroeg. Een wereldburger in zijn eigen hoofd, die
verlangde naar Londen of New York, maar dan moesten die steden
wel in Gent liggen. Een zelfverklaarde natuurliefhebber, mits
het groen op loopafstand was. Een christen die het hedonisme
de liefde verklaarde. Een man die zich al oud voelde toen hij nog
jong was, en jong wilde zijn toen hij oud werd.
Luc De Vos was eigendom van Gent en bij uitbreiding van
Vlaanderen. Dat was zo vanzelfsprekend geworden dat het eigenlijk
niet meer opviel, wat ook gold voor het genie van zijn
teksten en voor de omvang van zijn talent. Desalniettemin was
hij, in de woorden van zijn eigen lievelingsschrijver, niet onopgemerkt
gebleven.
Niemand in Vlaanderen had ooit teksten geschreven als Luc
De Vos, niemand kon ze zo herkenbaar zingen. Hij was Vlaams
cultuurgoed geworden, zoals zijn liedjes met veel Vlamingen
waren meegereisd door hun leven. Van het zomerkamp van de
jeugdbeweging als tiener, via de festivals als twintiger, tot hun
dorpsfeest als dertiger, en nog lang daarna.
Hij werd gekoesterd, en de mate waarin werd duidelijk toen
op de zaterdag na zijn dood, ver voor de aanvang van de begrafenis
om elf uur, niet alleen de vijftienhonderd stoelen van
de Onze-Lieve-Vrouw Sint-Pieterskerk waren gevuld, maar om
tien uur ook al een menigte van vijftienduizend mensen zich op
het plein voor de kerk had verzameld. Die menigte luisterde stil
naar liedjes van Gorki, en applaudisseerde toen de kist met Luc
De Vos werd voorgereden, terwijl het nummer ‘Beste Bill’ klonk.
De dienst was sober. Geen parade van anekdotes en typeringen,
maar een bijna klassieke katholieke dienst, naar de wens van
Lucs vrouw Sandra. Die had, net als Luc zelf, altijd een voorkeur
gehad voor een afscheidsceremonie met de nadruk op rituelen
en de dood in het licht van de eeuwigheid, in plaats van op de
persoonlijke herinneringen en het particuliere verdriet. Dat was
niet voor nu en vooral niet voor hier, te midden van al deze
mensen. Dat was voor thuis.
Bisschop Luc Van Looy sprak zoon Bruno, Sandra, de broers
en zussen van Luc, zijn beste vrienden en de bandleden van Gorki
toe. Hij noemde Luc oermenselijk. Wie Luc ontmoette, zei
de bisschop, had daar telkens een goed gevoel bij. En hij memoreerde
de essentie van Lucs christendom: de overtuiging dat de
liefde sterker is dan de dood.
Vriend en collega-schrijver Christophe Vekeman richtte zich
tot Luc, maar ook tot de mensen in de kerk en de menigte op
het plein, en sprak waarschijnlijk voor een belangrijk deel ook
namens hen. Wie behoefte had aan symboliek, en op een dag als
deze had nauwelijks iemand die behoefte níét, kreeg die aangereikt
in de vorm van de zon die, na dagen grijs grauw, doorbrak
op precies het moment dat Vekeman het woord nam. Zijn ontroerende
speech eindigde met een ode aan Lucs lach:
Een van mijn lievelingsgeluiden op deze wereld was het geluid van
je lach – niemand kon zich zo aanstekelijk bescheuren als jij. Je
lachte vaak en graag, dwars tegen je aangeboren weemoed in, en
je lach klonk telkens weer alsof je ook zelf genoot van het feit dat
je lachte. Alsof je had gevochten voor je lach, en nu je overwinning
vierde. Je was niet van nature allerlichtvoetigst, je bent niet euforisch
ter wereld gekomen, maar je slaagde er dag in dag uit in torenhoog
boven jezelf uit te stijgen, en de enige mensen voor wie je werkelijk
minachting voelde, waren zij die klagen en zuchten en zeuren om
niets. Jij was opgewekt uit principe, je noemde het “onze taak om
gelukkig te zijn”, en geluk was wat je zelf zonder te versagen, schijnbaar
onvermoeibaar najoeg, en geluk was wat je bracht in de levens
van ons allemaal. Je was en zal blijven een voorbeeld, een voorbeeld
van hoe het moet en van hoe het zou moeten, een schoolvoorbeeld
van een – met hoofdletters, en in de hoogste betekenis van het woord
– Goed Mens. Iemand met een hart dat groot genoeg was voor het
voltallige mensdom om in te wonen. Die de toekomst als een kans zag
die geen mens mocht laten liggen. Iemand die zonder voorbehoud het
beste wilde maken, niet enkel van zijn eigen leven, maar van deze
hele wereld. Iemand die kwetsbaar en gekwetst was, maar er vooral
toch voor gezorgd heeft dat wij nu, vandaag, in eer en geweten elkaar
kunnen troosten door te zeggen: “Jongens, hij heeft toch een enorme
hoop lol getrapt.” Je was schitterend, Luc, makker, baby, je schitterde.
Je was een fantastische liefhebber van je prachtige vrouw Sandra en
van Bruno, je zoon op wie je zo trots was, en je leven was voor mij en
talloze, talloze mensen een groot en geweldig geschenk, dat wij zullen
koesteren zolang wij koesteren kunnen. Ik ben het niet gewend – en
ik wil er ook allesbehalve een gewoonte van maken – om in naam
van een volledig volk te spreken, maar wij zijn behalve verdrietig
ook blij, geloof me, en wij zijn gelukkig, en wij zijn dankbaar, voor
je optredentjes en je liedjes en je columnpjes en boekjes, Vosje, voor je
magistrale kunst, voor je vriendschap en je liefde, en in één woord:
voor je leven. Het was perfect zoals het was. Het had langer moeten
duren, maar het had niet beter gekund.
Alle aanwezigen in de kerk en op het plein kregen een prentje
met daarop Lucs foto, een citaat uit het Gorki-nummer ‘We zijn
zo jong’ en de tekst ‘12 juli 1962 – 29 november 2014. echtgenoot
van sandra, papa van bruno, muzikant, schrijver en
zanger van gorki from belgium’.
Zijn vrienden Jan Bekaert en Bruno Matthijs hadden de kist
gekozen. Die was eenvoudig, net een wijnkistje. After the Gold
Rush van Neil Young lag naast Luc in de kist.
Veel mensen bleven hangen op het plein en op andere plekken
in de stad, waar ’s avonds bandjes en singer-songwriters liedjes
van Gorki speelden. Dit volksfeest vormde de omslag van rouw
naar het vieren van Lucs leven en werk, dat nog maandenlang zou
duren, op vele manieren en plekken. Het plein Bij Sint-Jacobs
kreeg een nieuwe naam: het Lieve-Kleine-Piranha-plein. De
Gentse kunstenaar Bram De Smet schilderde op de muur van
de oude betoncentrale een afbeelding van Luc, met daaronder
de tekst ‘alleen el vos blijft bestaan’. Op meerdere muren in
Gent dook een afbeelding van Luc op.
Gorki’s ‘Mia’, al eenentwintig jaar in De Tijdloze van Studio
Brussel, waarvan drie jaar op één, kwam opnieuw op de eerste
plaats, net als in de 100 op 1-lijst van Radio 1, met de beste
Belgische nummers aller tijden volgens de luisteraars. Het num16
mer bleef klinken tijdens iedere wedstrijd van AA Gent, in de
tweeënvijftigste minuut. Ter nagedachtenis aan Luc, verklaard
voetbalagnost en schrijver van het voetbalkritische lied ‘You’ll
Never Walk Alone’.
Luc kreeg postuum een Lifetime Achievement Award bij de
jaarlijkse uitreiking van de Music Industry Awards, beter bekend
als de mia’s. In ‘Het meisje uit het lied’ van singer-songwriter Jonas
Winterland verwees hij naar ‘Mia’: ‘Mia heeft het licht gezien/
Weet ondertussen iedereen / Maar als zij nu de afwas doet / Dan
doet ze dat alleen’.
Tijdens een project voor migranten kregen nieuwkomers in
de Ancienne Belgique in Brussel Nederlandse les door samen
klassiekers uit de Vlaamse popmuziek mee te zingen. In een bovenzaaltje
van het AB-café zaten ze met geprinte Gorki-teksten op
schoot, terwijl Luc vanaf een groot scherm ‘Lieve kleine piranha’
zong.
Tijdens de augustuskermis van Wippelgem werd het laatste
optreden van Gorki op de Gentse Feesten vertoond. Een jaar later
werd in zaal De Molen in Wippelgem een eerbetoon aan Luc
gehouden. Driehonderd mensen, onder wie Lucs weduwe Sandra
en zijn manager Noelle, zagen Freddy Engels (een huisvriend
van de familie De Vos, die Luc nog had geholpen zijn eerste gitaarakkoorden
onder de knie te krijgen) onder meer Christophe
Vekeman interviewen over het belang van Lucs werk.
Sandra en Noelle hadden opgeroepen tijdens het afscheid geen
bloemen mee te nemen, maar een bijdrage te storten voor het
natuurgebied waar Luc niet lang voor zijn dood peter van was
geworden: de Gentbrugse Meersen, ter zuidoosten van Gent. Er
kwam ruim 25.000 euro binnen.
Op 12 juli 2016, Lucs verjaardag, werd in het natuurgebied
een hoekje geopend ter nagedachtenis aan Luc: de Voshoek. In
Wippelgem kwam een wandelroute langs plekken die van belang
waren geweest voor Lucs leven. Beginnend bij de kerk, eindigend
in het kasteeldomein.
Vele honderden mensen tekenden in de dagen na Lucs overlijden
de rouwregisters in Gent en Wippelgem. Zij bieden misschien
wel het beste zicht op de populariteit van zijn publieke persoonlijkheid.
Luc wordt in al die teksten toegesproken, bejubeld en vooral
bedankt. In vaak opvallend amicale formuleringen, waarin een
mens doorgaans een dierbare oude vriend toespreekt, maar zeker
geen onbekende. Wat vooral opvalt is het enorme aantal keren
dat zijn eigen teksten langskomen. Er is een volledig universum
ontstaan van Vossiaanse zinnen, die ook uit hun nummer getild
overeind blijven en talloze emoties lijken uit te drukken – zelfs
wanneer die emoties betrekking hebben op het overlijden van
de schrijver ervan.
‘Luc, je staat nu dichter bij de sterren dan ooit tevoren.’
‘Je was een verrijking voor de Vlaamse muziek. Jouw strijd is
gestreden, rust nu maar zacht.’
‘Hé Vosken, wie had er van ons tweeën gedacht dat ik uiteindelijk
als laatste mammoet ging overblijven?’
‘Niemand gaat verloren. Jij zeker niet.’
‘In De Slimste Mens deed je met je Schotse rok iedereen verbazen,
maar wij zeiden: zo is Vosken uit Wippelgem!’
‘Gent mist z’n bard. Vaarwel lieveling.’
‘Je hebt de mensen vijfentwintig jaar wijsheid gebracht en
warmte gegeven, ze gaan je nog minstens vijftig jaar onthouden.
Het ga je goed, meneer Luc. Peace, makker.’
‘Luc heeft het licht gezien.’
‘Wie zingt voor ons het lied van morgen? Vaarwel, lieve rockster,
man van het volk.’
‘Luc, soms vraagt een mens zich af: wie gaat er voor de kinderen
zorgen? Wie zal het anders doen? Nu jij er niet meer bent.’
‘“In de show van je leven is er een zee van tijd,” zong je ooit.
Wist jij veel.’
In mei 2016 verscheen de dichtbundel Ben jij liefde van Mustafa
Kör, voormalig stadsdichter van Genk. Zijn gedicht ‘Het uur van
de vos’ droeg hij op aan Luc.
het legioen wast
al volroze schuimend
donkertes schoon
de opera van de haan
in mineur deze ochtend
schroom ontvouwt
het geharrewar van straten
beneveld uur waarin vos niet van
hond valt te onderscheiden
dalende engelen, aanhoorde
gebeden, is mij aangeleerd
ik wil ze geloven en knielen
voor elkeen opnieuw die ons
jou geven kan
Op 19 april wordt de biografie VOS gepresenteerd in Gent. Meer over het boek van Leon Verdonschot lees je hier.