Kritische massa (voorpublicatie High-Rise van J.G. Ballard)
Nu alles weer normaal was, verbaasde hij zich erover dat er geen duidelijk begin was geweest – er was geen tijdstip aan te wijzen waarna het leven een merkbaar sinistere wending had genomen. De torenflat bood met zijn veertig verdiepingen en duizend appartementen, met de supermarkt en de zwembaden, de bank en de basisschool – allemaal feitelijk geïsoleerd hoog in de lucht – meer dan genoeg mogelijkheden voor confrontaties en geweld. Zijn eigen studio op de vijfentwintigste verdieping was wel de laatste plaats die Laing zou hebben uitgekozen als locatie voor het begin van de strijd. Deze veel te dure cel, die bijna willekeurig in de rotswand van het appartementencomplex leek te zijn gestoken, had hij na zijn scheiding vooral met het oog op de rust en anonimiteit gekocht. Maar ondanks alle moeite die Laing had gedaan om zich af te zonderen van zijn tweeduizend buren en de niet-aflatende triviale ruzies en irritaties die hun onderlinge relaties bepaalden, had het eerste toonaangevende incident zich juist hier en niet ergens anders voltrokken – op dit balkon waar hij nu neerhurkte naast een vuur van telefoongidsen en zich, alvorens de deur uit te gaan om een college te geven aan de medische faculteit, tegoed deed aan een gebraden achterpoot van de herdershond.
Toen hij op een zaterdagochtend drie maanden eerder kort na elf uur bezig was geweest het ontbijt klaar te maken, was dokter Laing opgeschrikt door een explosie op het balkon aan zijn huiskamer. Een fles mousserende wijn was van een vijftien meter hoger gelegen verdieping, na eerst een zonnescherm te hebben geraakt, op de tegelvloer van zijn balkon uiteengespat. De vloerbedekking in de huiskamer was bezaaid met schuim en gebroken glas. Laing stond op zijn blote voeten tussen de scherpe glassplinters en keek hoe de bruisende wijn zich over de gebarsten tegels verspreidde. Hoog boven hem, op de eenendertigste verdieping, was een feestje aan de gang. Hij hoorde geluiden van overdreven geanimeerd gebabbel en het agressieve geschetter van een platenspeler. De fles was waarschijnlijk door een balorige gast over de reling van het balkon gegooid. En natuurlijk was geen van de feestgangers ook maar enigszins bezorgd geweest waar het projectiel zou neerkomen – Laing had al begrepen dat de bewoners van torenflats doorgaans geen boodschap hebben aan mensen die meer dan twee verdiepingen lager wonen.
Om erachter te komen om welk appartement het ging, liep Laing door de uitdijende plas koud schuimend vocht. Als hij daar had gezeten, zou hij de grootste kater van zijn leven hebben kunnen oplopen. Hij boog zich over de rand, keek omhoog langs de gevel en telde zorgvuldig de balkons. Zoals gebruikelijk deed het formaat van het veertig verdiepingen tellende blok hem duizelen. Toen hij zijn ogen neersloeg en weer naar de tegelvloer keek, moest hij tegen de deurpost leunen. De immense open ruimte tussen het gebouw en de naburige torenflat een halve kilometer verderop bracht hem uit zijn evenwicht. Af en toe had hij het gevoel dat hij zich in een cabine van een reuzenrad bevond en permanent honderd meter boven de grond bungelde.
Toch was Laing nog steeds geboeid door de torenflat, het eerste van de vijf identieke gebouwen in het nieuwbouwproject dat opgeleverd was en bewoond werd. Alles bij elkaar besloeg het project een terrein van tweeënhalve vierkante kilometer aan de noordoever van de rivier, in een gebied waar vroeger scheepsdokken en opslagloodsen hadden gelegen. De vijf torenflats stonden aan de oostrand van het project en keken uit op een kunstmatig meer, dat nu nog slechts een leeg betonnen bassin was omgeven door parkeerplaatsen en bouwmaterialen. Aan de overkant stond de onlangs voltooide concertzaal geflankeerd door de gebouwen van Laings medische faculteit en de nieuwe televisiestudio. De omvang van de architectuur in glas en beton en de opvallende ligging in een bocht van de rivier onderscheidden het project van de vervallen buurten eromheen, met de bouwvallige negentiende- eeuwse rijtjeshuizen en lege fabrieken die in het bestemmingsplan op de nominatie stonden om te worden afgebroken.
Ook al lag de City op een afstand van nog geen vier kilometer betrekkelijk dichtbij, de kantoorgebouwen in het centrum van Londen behoorden tot een andere wereld, zowel wat de locatie betreft als in historisch opzicht. Daar werden de glimmende glazen gevels en de telecommunicatie-antennes aan het zicht onttrokken door de uitlaatgassen die Laings herinneringen aan het verleden vertroebelden. Een halfjaar eerder, toen hij zijn huis in Chelsea had verkocht en was verhuisd naar de veilige torenflat, was hij vijftig jaar in de tijd vooruit gereisd, weg van de drukke straten en de verkeersopstoppingen, ontslagen van de verplichting in het spitsuur de ondergrondse te nemen om studenten te begeleiden in een met anderen gedeelde kamer in het oude academische ziekenhuis.
Hier daarentegen werd zijn leven bepaald door de ruimte, het licht en de genoegens van een subtiel soort anonimiteit. De autorit naar de afdeling fysiologie van de faculteit kostte hem vijf minuten, en afgezien van dit tochtje kon Laing in de torenflat even zelfgenoegzaam zijn als het gebouw zelf. In feite was het flatgebouw een kleine, verticale stad, waarin de tweeduizend inwoners tot hoog in de lucht boven elkaar woonden. De bewoners waren als collectief eigenaar van het gebouw en ze beheerden het zelf met behulp van een eveneens daar wonende bedrijfsleider en zijn medewerkers.
De torenflat was gigantisch, en er was een indrukwekkende verscheidenheid aan diensten beschikbaar. Een enorme hal, zo uitgestrekt als het dek van een vliegdekschip, besloeg de hele tiende verdieping, met een supermarkt, een bank, een kapsalon, een zwembad en een fitnessruimte, een goed voorziene slijterij en een basisschool voor het geringe aantal jonge kinderen in de flat. Hoog boven Laings flat, op de vijfendertigste verdieping, bevonden zich een tweede, iets kleiner zwembad, een sauna en een restaurant. Laing was ingenomen met deze overvloed aan faciliteiten en verliet het gebouw steeds minder vaak. Hij pakte zijn platencollectie uit, zette muziek op en keek zittend op zijn balkon uit over de parkeerplaatsen en betonnen pleinen. Hoewel het appartement maar op de vijfentwintigste verdieping lag, had hij voor het eerst het gevoel dat hij naar beneden de lucht in keek, in plaats van naar boven. Elke dag leken de torens in het centrum van Londen weer iets verder weg te liggen, ongeveer zoals in de fantasie dat een planeet die je verlaat langzaam op de achtergrond raakt. Terwijl de architectuur van de concertzaal en televisiestudio’s hier onbezorgdheid en rust uitstraalden, had de rafelige skyline van de stad eerder iets van het encefalogram van een voortwoekerende psychische crisis.
Het appartement was duur geweest: de huiskamer en de enige slaapkamer, het keukentje en de badkamer liepen in elkaar over om ruimte te besparen en gangen overbodig te maken. Tegen zijn zus Alice Frobisher, die met haar man, een uitgever, drie verdiepingen lager woonde, had Laing gezegd: ‘Die architect moet tijdens zijn opleiding in een ruimtecapsule hebben gezeten, het verbaast me dat de muren niet rond zijn…’
Aanvankelijk had Laing gevonden dat al het beton enigszins vervreemdend werkte, dat het ontworpen was voor tijden van oorlog, in elk geval onbewust. En na alle spanningen van zijn scheiding was het vooruitzicht om elke ochtend uit te moeten kijken over een rij betonnen bunkers wel het laatste wat hij wilde.
Alice had hem evenwel snel overtuigd van de ondefinieerbare aantrekkelijkheid van het leven in een luxueuze torenflat. Ze was zeven jaar ouder dan Laing en had in de maanden na haar broers scheiding scherp gezien waar hij behoefte aan had. Ze had de nadruk gelegd op de efficiënte dienstverlening in het gebouw en de volstrekte privacy. ‘Je kunt daar denken dat je alleen bent, in een gebouw waar verder niemand is, denk daar eens aan, Robert.’ En onlogisch had ze erbij gezegd: ‘Het zit trouwens vol met het soort mensen dat jij zou moeten leren kennen.’
Daar had ze een punt dat Laing tijdens zijn oriënterende bezoeken niet was ontgaan. De tweeduizend bewoners vormden een vrijwel homogene verzameling van welgestelde beoefenaren van de vrije beroepen – advocaten, artsen, belastingadviseurs, wetenschappers en reclamemensen van aanzien, aangevuld met een kleinere groep van piloten, filmtechnici, en stewardessen die met z’n drieën een appartement deelden. Gemeten naar de gebruikelijke maatstaven van welstand en opleidingsniveau verschilden de bewoners waarschijnlijk minder van elkaar dan de leden van elke willekeurige andere sociaal gemengde groep – ze hadden dezelfde smaak en instelling en volgden dezelfde modes en trends, wat duidelijk tot uiting kwam in de keuze van de auto’s op de parkeerplaatsen die de torenflat omringden en in de elegante, maar enigszins gestandaardiseerde inrichting van hun appartementen; in het aanbod van verfijnde gerechten op de delicatessenafdeling van de supermarkt en in de zelfverzekerde toon waarop ze praatten. Ze vormden kortom een perfecte achtergrond waarin Laing zou kunnen opgaan zonder nog langer als individu zichtbaar te zijn. De door zijn zuster in opgewonden bewoordingen geschetste fantasie dat Laing in een verder leegstaand gebouw zou komen te wonen was meer in overeenstemming met de realiteit dan ze had beseft. De torenflat was een enorme machine die ontworpen was om dienstbaar te zijn – niet aan het collectief van alle bewoners, maar aan elke individuele bewoner in zijn isolement. Het geheel van luchtverversingskanalen, liften, vuilstortkokers en alle elektrische schakelsystemen voorzag in een nooit haperend aanbod van zorg en aandacht dat een eeuw geleden een leger van onvermoeibare bedienden gevergd zou hebben.
Daarbij kwam nog dat het natuurlijk voor de hand had gelegen dat Laing, toen hij in de nieuwe medische faculteit benoemd was tot lector fysiologie, een appartement in de buurt zou kopen. Hij kon dan bovendien de beslissing uitstellen om zijn onderwijstaken op te geven en zich weer te richten op de huisartsgeneeskunde. Hij meende namelijk dat hij nog steeds graag patiënten van vlees en bloed wilde hebben – en mogelijk zou hij die in de torenflat vinden. Nadat hij zo zijn twijfels aangaande de kosten van de flat had weggeredeneerd, had Laing een over negenennegentig jaar gespreide huurkoopovereenkomst ondertekend en was hij verhuisd naar het duizendste deel van de rotswand waarop hij recht kon doen gelden.
High-Rise van J.G. Ballard verscheen op 29 mei bij Lebowski Publishers en werd vertaald uit het Engels door Irving Pardoen.