'Racisme is even op vakantie'
Een paar dagen later gebeurde het weer. Een gezelschap halve collega’s en verre bekenden schoof ongevraagd aan op een terras. Het enige dat ons verbond was het Wilhelmus, de conversatie werd beheerst door chit chat. Ik ben niet goed in chit chat. Althans: om redenen die mij zelf onbekend zijn word ik van chit chat al snel obsceen en dat vinden mensen niet leuk, dus ik hield mijn mond. Lang hield ik het niet vol.
‘Wat vinden jullie van Charlottesville?’
De tafel viel stil, de laatste woorden over een kind op talenkamp - ‘héél goed aangeschreven…’-, vervlogen tussen de platanen.
‘Ja, vreselijk. Natuurlijk.’ De man tegenover me keek me aan over zijn glas wijn met een blik van vertwijfelde irritatie, zoals je kijkt wanneer iemand een deur opent en de tocht op je nek slaat. Ik kende hem vaag: succesvol ondernemer, drie mooie dochters speelden verderop bij de fontein.
‘Maar die Amerikanen zijn gek, joh’, en hij nam een slok ten teken dat ik de deur moest sluiten.
‘De witte nationalisten in Amerika noemen juist hun Europese zusterorganisaties als voorbeeld en inspiratie’, antwoordde ik. ‘En het willen preserveren van de witte, nationale identiteit is in Nederland nu ook niet bepaald meer een curiosum, toch?’
Ik zocht oprecht naar een opening, maar de man was ontstemd. Ik bekladde zijn Tipp-ex. Hij nam een paar grote slokken wijn.
‘Ja. Het is afschuwelijk’, de talenkampmoeder probeerde de man te redden en schonk demonstratief zijn glas bij, ‘maar ik zou ook even niet weten wat wij eraan kunnen doen, zéker niet op vakantie.’
Nou, het niet alleen maar over onzin hebben zou al helpen, en niet alles persoonlijk nemen. Maar ik slikte de woorden in.
Ik had deze discussie al zo vaak gevoerd, steeds vaker, leek het wel. Over de cijfers, de geschiedenis, de verbanden. Over de ‘laat het verleden rusten’-argumenten van mensen die niet inzien dat dat voor sommigen niet eens een optie is. Over de onzintheorie van ‘beide zijden even fout’, die door de uitlatingen van Trump weer gretig werd omarmd, over het verband tussen Charlottesville en onze eigen situatie. Feiten brachten misschien het gelijk aan mijn zijde, maar leverden nog maar zelden medestanders op. Ik voelde me verslagen.
De man nam preventieve maatregelen voor verdere discussie en deed zelf de deur dicht. ‘Ik heb in ieder geval niets tegen donkere mensen.’
Het klonk zo absurd dat ik bijna in de lach schoot. Maar de tranen zaten hoger. Ik dacht aan al die mensen in mijn omgeving die niets tegen donkere mensen hebben. Ik dacht ook aan de man die tijdens mijn lezing, over het doorwerken van geschiedenis in samenlevingen vandaag de dag, opstond en doodserieus begon over het aantoonbare gebrek aan capaciteiten bij zwarte mensen. Ik dacht aan het etentje voorafgaand aan een debat; hoe de zwarte organisatrice aanschoof en een van de deelnemers zomaar een verhandeling over schedelmeting begon. Ik dacht aan de donkere vriendjes van mijn kinderen, die nog voor ze wisten wat een staartdeling was, al wisten hoe het voelt om op het sportveld ‘aap’ te worden genoemd. Ik dacht aan de studente die me vertelde over het populaire drankspel ‘Zap de neger’, ik dacht aan de tante van een vriend die geen donkere verhuizers wilde om haar nieuwe buren van de serviceflat niet zenuwachtig te maken, ik dacht aan de gekleurde vriendin die, met bloemen en wijn op bezoek bij een collega, al door de buurtwacht was verwelkomd voor ze had kunnen aanbellen. Zovelen die niets tegen donkere mensen hebben, zoveel racisme.
‘Hoe zou je je voelen als je een zwarte vader van drie zwarte dochters was.’
Het was meer een gedachte die ik hardop uitsprak. De man schrok en fronste. Zijn mond ging open en weer dicht, zijn schouders zakten een paar centimeter. Hij keek naar de fontein, de blonde paardenstaarten in de zon, het zorgeloze geschater, een opgestoken hand. Zijn mondhoeken krulden omhoog en hij zwaaide terug. De weerstand was verdwenen en hij keek me aan.
‘Ik zou me vreselijk zorgen maken.’
‘Ook op vakantie?’
‘Ook op vakantie.’