Dierenarts Polanen #1: De koop
*
Ik heb in mijn praktijk nog maar weinig fokkers. Door de jaren heen zijn ze verdwenen. Sommigen geruisloos, anderen onder begeleiding van incassobureaus. Ik ben er niet verdrietig om. De meeste fokkers dachten alles beter te weten, wilden zelf de diagnose stellen, de behandeling bepalen en ook nog korting binnenslepen.
Mijn laatste kattenfokker was mevrouw Verhulst. Ze overleed een paar jaar geleden. Vanaf de eerste kennismaking wisten we direct wat we aan elkaar hadden. Zij was een sterke persoonlijkheid die op haar strepen stond. Ik was een jonge onzekere dierenarts die merkte dat de studie hem niet had voorbereid op vreemde symptomen en moeilijke klanten. In de twintig jaar die volgden kwam Verhulst bij mij met onvruchtbare poezen, neurotische katers, baarmoederontstekingen, loszittende tanden en kiezen, falende nieren, onverklaarbare sterfgevallen en vreemde infecties. Altijd had ze haar eigen idee over wat er aan de hand was. Vaak was ik het daar niet mee eens.
Een geval uit mijn begintijd zal ik nooit vergeten. Verhulst kwam bij mij met twee kittens, broertjes. De ene snotterde, de ander had koorts. Mijn behandelingen gaven wel wat verbetering, maar de klachten kwamen telkens terug. Zoals het vaak gaat bij raskatten waren ze al vlak na de geboorte verkocht, maar zouden ze pas naar de nieuwe eigenaar verhuizen wanneer ze drie maanden oud waren. Toen ze die leeftijd bereikten, waren ze echter nog steeds niet beter. 'Heb je geen sterkere antibiotica?' vroeg Verhulst op een toon die ik maar al te goed kende. Ze twijfelde aan mijn diagnose. Aan mijn behandeling. Aan mij. Ik was echter zeker van mijn zaak. 'Dit zijn virusinfecties en sterkere antibiotica gaan niets uithalen,' zei ik. 'De kopers klagen,' zei Verhulst. 'Ze willen niet meer wachten. Het zijn moeilijke mensen.'
Een paar dagen later kreeg ze slecht nieuws. Een broertje van de kittens, dat gezond leek, was bij de nieuwe eigenaar plotseling overleden. Bij sectie was een gevreesde diagnose gesteld: FIP, ofwel Feline Infectieuze Peritonitis. Een fatale virusinfectie die vaak jonge raskatten treft. Er bestond nog geen test waarmee de diagnose bij een levende kat gesteld kon worden en er was geen behandeling mogelijk. Eenmaal zieke dieren stierven onherroepelijk. Verhulst sprak de gevreesde drie letters liever niet uit, alsof dat de kans dat de twee broertjes het ook kregen, zou vergroten. 'Dat heeft hij vast bij zijn nieuw baasje opgelopen,' zei ze. 'Wie weet wat voor virussen daar allemaal rondzweven.' Maar ze wist net zo goed als ik dat hij het al gehad moest hebben toen hij bij haar vertrok.
Toen de kittens vier maanden waren, bracht Verhulst ze bij mij voor controle. Eerst zette ze het katje dat zo lang gesnotterd had op de behandeltafel. Ik onderzocht hem en knikte tevreden. Schone oogjes, schone neus, flink aangekomen. 'Mooi,' zei ik. 'Deze kan naar zijn nieuwe baasje.' Daarna haalde Verhulst zijn broertje tevoorschijn. Zijn vacht was dof en zijn spieren geslonken. Hij was afgevallen en liep met stijve pootjes. Verhulst aaide het beestje over zijn rug en keek mij twijfelend aan. We wisten beiden dat hij door FIP was getroffen. Het jonge lijfje was kansloos tegen het virus. Toch konden we het niet over ons hart verkrijgen om hem in te laten slapen. Er waren experimentele behandelingen mogelijk met de virusremmer interferon. Steeds meer dierenartsen probeerden het. We besloten hem nog een laatste kans te geven. Ik bestelde een serie piepkleine, peperdure flesjes. 'Belachelijk, zo veel geld,' zei Verhulst, maar ze betaalde.
Later die dag werd er gebeld. 'Verhulst heeft een spoedgeval,' zei mijn assistente en ze overhandigde mij de telefoon. Verhulst klonk verontrust. De kopers van de katjes hadden haar gemaild. Ze las de mail voor. 'Wij vinden dit een erg vreemd verhaal/deze katjes zijn gewoon voor ons/wij komen vanavond bij je langs en willen dan een gesprek met jou en je dierenarts om van hem te horen wat er met de katjes aan de hand is.' Een absurde eis, maar ik kon Verhulst het niet alleen af laten handelen. Na het spreekuur reed ik naar haar huis. Ze had de kopers, een jong echtpaar, beschreven als 'snelle PR-types.' In de auto probeerde ik mij voor te bereiden op een gesprek met zulke types. Ik hoopte dat ze vriendelijker waren dan hun mail.
Verhulst deed open. Ze had een rood hoofd en slaakte een diepe zucht. 'Ze zijn er al,' zei ze. Ik had haar nog nooit zo geagiteerd gezien. Ik stapte de woonkamer in. Er zat een jonge blonde vrouw op de grond. Slank en zwaar opgemaakt. Ze aaide de kittens die ontspannen op de bank lagen. Haar man stond aan de andere kant van de kamer. Een boomlange dertiger met een blozend gezicht. Op zijn T-shirt en op de metalen gesp van zijn riem stond het woord 'BOSS'. 'Ben jij de dierenarts?' vroeg hij op een toon alsof hij zich een dierenarts heel anders had voorgesteld. Het woord 'patser' galmde luid door mijn hoofd, maar ik negeerde het en stelde mijzelf voor. Zijn handdruk was kort en hard. De vrouw keek mij aan met een verongelijkte blik in de ogen. Haar lippen waren een koude kleur rood. Ik gaf haar een hand die ze met duidelijke tegenzin schudde. Verhulst ging naast de kittens op de bank zitten. Ik nam plaats op de bank tegenover haar. De man bleef schuin achter mij staan. Er viel een stilte. Verhulst keek mij afwachtend aan.
'Een beetje een lastige situatie,' zei ik. Het leek me een mooi, neutraal begin. Ik had echter net zo goed een handgranaat in het midden van de kamer kunnen gooien. 'Lastige situatie! Lastige situatie!' barstte de man los. 'We worden hier op een vreselijke manier aan het lijntje gehouden! Je bent geen fokker, je bent gewoon een oplichter!' Hij torende boven mij uit en ademde zwaar.
Verhulst veerde omhoog van de bank. 'En nu mijn huis uit!' riep ze. De jonge vrouw ging onverstoorbaar door met het aaien van de kittens.
Ik hief mijn handen omhoog. 'Mag ik even mijn verhaal vertellen?'
'Er is al genoeg gepraat!' zei de man, en hij gaf een pets op de bank die een schok door mijn zitvlak heen zond.
'Laat hem praten,' zei de vrouw. Ik negeerde het gesnuif achter mij en richtte mijn blik op haar. Ik vertelde dat het katje ernstig ziek was en dat de behandeling met interferon zijn laatste kans was. Een verhuizing zou vrijwel zeker zijn einde betekenen. Ik zag dat mijn woorden tot de vrouw doordrongen.
'Wij hebben hele goede dierenartsen,' zei de man. 'Die kunnen hem behandelen.' Ik las in zijn blik: onze dierenartsen zijn beter dan jij.
'De stress van een verhuizing kan het katje niet aan,' legde ik uit. 'Dan vermindert de weerstand en slaat het virus toe.'
De vrouw knikte. 'Kan jij onze dierenarts het medisch dossier van de katjes faxen?' vroeg ze. 'Geen enkel probleem,' zei ik.
Verhulst zei op haar bekende neerbuigende toon dat ze dat al allemaal uitgelegd had.
'Wie denk je wel dat je bent?' zei de man.' We staan in ons recht. Wettelijk gezien zijn die katjes van ons!'
'Het koopcontract is nog niet getekend,' zei Verhulst. Weer dat vervloekte toontje. 'Mijn advocaat ziet jullie aankomen,' vervolgde ze, en ze liet een schamper lachje horen.
‘Ik neem een duurdere advocaat,' zei de man.' Als ik je eenmaal vastheb, laat ik niet meer los. Dan ben ik een pitbull.' Zijn hoofd was nu vuurrood, zijn mond lelijk vertrokken. De meeste pitbulls die ik tegenkwam waren een stuk vriendelijker.
De vrouw stond op en boog zich dreigend naar Verhulst, haar lichaam gespannen. 'We zijn geen mensen die je tegen je wil hebben.' Ze deed mij denken aan een kat. Een grote blonde kat.
Weer hief ik mijn handen. 'Dit heeft geen zin,' zei ik. Tot mijn verbazing luisterden fokster, pitbull en kat. Voor het eerst in mijn carrière leek het feit dat ik dierenarts was respect af te dwingen. 'We willen allemaal wat het beste voor het katje is,' zei ik en peilde de reacties.
Instemmend geknik. Gemompel.
'Laten we dan gewoon deze behandeling voortzetten,' zei ik. 'Ik neem contact op met jullie dierenarts en hopelijk knapt hij op.'
'Jammer dat sommige mensen niet gewoon de waarheid kunnen zeggen,' zei de man.
'Jammer dat je niet slim genoeg bent om de waarheid te begrijpen,' zei Verhulst.
De man omklemde de leuning van de bank. Ik hoorde het leer kraken. De vrouw siste als een kat die zich klaarmaakte voor de aanval.
In gedachten vervloekte ik Verhulst. 'Ho ho,' zei ik. 'We willen toch allemaal dat het katje beter wordt?' Het werkte. Ik begon zelfs plezier te krijgen in mijn rol als bemiddelaar.
De pitbull vroeg of hij mijn telefoonnummer kon noteren. 'Je voornaam was Chris, hè?' vroeg hij, terwijl hij mijn nummer in zijn mobieltje toetste. 'Chris Inter…feron,' mompelde hij.
Ik opende mijn mond om hem te corrigeren, maar sloot hem weer. Verhulst en ik begeleidden het echtpaar naar de deur. In de deuropening draaide de man zich om en gaf mij een hand.
’We spreken elkaar nog,’ zei ik vriendelijk, maar ik hoopte vurig dat dat nooit meer zou gebeuren. Hij stak zijn hand uit naar Verhulst, maar ze deinsde achteruit. 'Ik geef je geen hand, want je bent een foute kerel!' riep ze, waarna ze de deur in zijn gezicht dichtsloeg. 'Zo, die zijn weg,' zei ze.
'Heb je een advocaat?' vroeg ik.
Verhulst lachte. 'Natuurlijk,' zei ze. 'Maar nu eerst een borrel.'
Op 4 oktober verschijnt bij Uitgeverij De Geus Onze dieren. Schrijvers over hun kat, hond, konijn of hagedis, met Chris Polanen als een van de bijdragende auteurs. Van Polanen verscheen bij Uitgeverij Lebowski onlangs zijn debuut Waterjager. Dit verhaal is een herziene versie van een eerder verschenen column in vakblad In praktijk.
Foto: Karlijn van Diepen