Voorbij het humanisme
Hoe moeten we de relatie tussen de mens en zijn leefomgeving herdefiniëren? Wat houdt posthumanistisch denken in? Daarnaast rijzen er vragen over de plaats van de mens in die nieuwe wereldorde. Waar blijft de menselijkheid? Heeft het humanisme überhaupt nog iets te bieden?
De gedaanteverwisseling
Deze zomer herlas ik De gedaanteverwisseling van Franz Kafka, het beroemde verhaal over Gregor Samsa, die op een ochtend wakker wordt als een reusachtige kever. Lekkere zomerliteratuur, voor op reis, op het strand of op de camping. Ik had het verhaal al eerder gelezen. Toen als een absurde nachtmerrie, een surrealistisch sprookje, als een zwartgallige maar humoristische geschiedenis, een groteske. Bij herlezing leek het verhaal me eerder een allegorie. Samsa verandert niet in een hond, zoals Josef K. in Het proces wordt doodgeschoten ‘als een hond’, maar hij transformeert in een ‘reusachtig ongedierte’. De mens als ongedierte.
De schrijver gaat nauwelijks in op de oorzaken voor de transformatie. Hoe een en ander tot stand is gekomen lijkt voor Samsa niet relevant. Het leidt ook niet tot existentiële bespiegelingen zoals die waar de personages van Beckett in hun absurde situaties vaak aan ten prooi vallen. Integendeel: hij is van het begin af aan geobsedeerd door de tamelijk praktische vraag wat nu? Hetzelfde kan gezegd worden van zijn familie. Wat nu? Nu ze niet meer kunnen communiceren met hun zoon/ broer, nu hij niet meer herkenbaar is, nu er geen geld meer binnenkomt?
Mededogen is niet onvoorwaardelijk
Het valt dan ook niet mee. Vader is weer de voornaamste kostwinner van het gezin, moeder is als de dood voor haar eigen zoon en dochterlief moet haar droom om naar het conservatorium te gaan laten varen. Bovendien moet het gezin kamers gaan verhuren om rond te kunnen komen. De ouders durven nauwelijks de kamer van Gregor binnen te gaan en laten het voederen dan ook over aan zijn zus. Als zijn moeder hem uiteindelijk op het gebloemde behangsel ziet, raakt ze in paniek en valt ze flauw, waarna hij ook nog eens met appels wordt bekogeld (en verwond wordt) door zijn vader.
De balans tussen mededogen enerzijds en walging anderzijds slaat uiteindelijk door in het voordeel van het laatste. Ironisch genoeg vindt de omslag plaats na een muzikaal optreden van Gregors zus. Zij speelt viool voor de drie huurders, die meer geïnteresseerd lijken in haar dan haar spel. Gregor, die zich normaal verscholen houdt op zijn kamer, kan zich niet bedwingen en komt naar buiten om te luisteren naar de prachtige muziek, terwijl de heren voor wie de muziek bedoeld is slechts weinig belangstelling blijken te hebben. Juist dit menselijke trekje, zijn liefde voor de muziek (en voor zijn zus) wordt hem fataal: hij wordt ontdekt, de heren zeggen de huur op en weigeren een cent te betalen.
De mens als ongedierte
Zijn zus ondergaat nu op haar beurt een gedaanteverwisseling. Haar aanvankelijke zorgzaamheid en mededogen slaan om in de rotsvaste overtuiging het ongedierte niets met haar broer te maken heeft en dat het weg moet, omdat het anders hun ondergang zal worden. ‘En nu?’ vraagt Gregor zich af. Ook hij is zich ervan bewust dat hij moet verdwijnen. Dat gebeurt ook: hij sterft.
De mens als ongedierte. Juist door het niet als een absurde wending op te voeren, maar door het als uitgangspunt te nemen en zich te richten op de vervolgvraag, voert Kafka een gedachte-experiment uit. Wat moet je met je zoon als hij ineens niet meer een menselijke gedaante heeft, maar een monsterlijke? Is je broer je broer nog wel als je niet meer in staat bent tot communiceren en hij alles wat menselijk is lijkt te hebben afgelegd? In dit verhaal is de mens geen edel wezen, maar een diersoort. En Gregor behoort ineens tot een andere soort. Heeft hij nog wel iets menselijks? Zijn zus voelt aanvankelijk nog een zeker mededogen voor die reusachtige kever, maar het lijkt voor haar onaanvaardbaar dat het ongedierte dat ze ooit haar broer noemde, ontroerd kan worden door zoiets verhevens als vioolmuziek. Juist het verstoren van haar concert is voor haar aanleiding om hem te verdrijven.
Middelpunt van de schepping?
De gedachte dat de mens het middelpunt van de schepping is, is ver te zoeken in Kafka’s verhaal. Kant en Hegel zijn ver weg, Darwin steekt zijn pluizige baard om de hoek. Het verhaal richt zich op een prozaïsche manier op de struggle for life, zowel die van Gregor Samsa als van zijn familieleden. Gregor Samsa wordt beroofd van zijn identiteit. In eerste instantie door zijn metamorfose en vervolgens door zijn zus: ‘Ik wil tegenover dit ongedierte niet de naam van mijn broeder uitspreken,’ zegt zij. En niet veel verder: ‘U moet alleen de gedachte van u afzetten dat het Gregor is. Dat wij dat zo lang geloofd hebben is immers juist ons ongeluk. Maar hoe zou het Gregor dan ook kunnen zijn? Als het Gregor was, dan had hij al lang ingezien, dat het samenleven van mensen met zo’n dier niet mogelijk is, en hij zou vrijwillig weg zijn gegaan. Wij hadden dan geen broeder meer, maar wij konden verder leven en zijn herinnering in ere houden. Maar zó vervolgt dat dier ons, verdrijft de kamerhuurders, wil klaarblijkelijk de hele woning innemen en ons op straat laten overnachten.’
Het verlies van identiteit en van individualiteit is vaker een thema bij Kafka. Niet voor niets krijgen de hoofdpersonen van Het proces en Het slot een initiaal als naam. Het ligt voor de hand om een link te leggen met de bureaucratie van de Donaumonarchie waarin Kafka leefde. Vervreemding en anonimiteit ten overstaan van een machtig en ondoordringbaar staatsapparaat is in beide bekende romans van Kafka aan de orde. Toch worden Josef K. uit Het proces en K. uit Het slot niet zo genadeloos van hun menselijkheid ontdaan als Gregor Samsa. Je ontkomt er ook niet aan om er een sinistere voorspelling in te lezen van de gruwelen van de loopgraven, slechts een paar jaar nadat Kafka het verhaal publiceerde. Of de gaskamers van de Tweede Wereldoorlog. Het gebruik van insecticide (Zyklon-B) om mensen om te brengen maakt de vergelijking met ongedierte wel heel schrijnend…
Onze plaag leidt tot kaalslag
Mij bracht het vooral de uitspraken van David Attenborough in herinnering. Attenborough haalde zich in 2013 nogal wat verontwaardiging op de hals met zijn uitspraak dat de mensheid een plaag is op aarde, met name omdat hij suggereerde dat er niet veel anders op zat dan stoppen met hulp aan de allerarmsten. Hij bekritiseerde voedselhulp aan Ethiopië en brak een lans voor bevolkingsbeleid. China had het zo verkeerd nog niet gezien met de éénkindpolitiek, ondanks de inhumane taferelen waar deze toe geleid heeft, vond Attenborough.
Attenborough staat niet alleen in zijn analyse. Historicus Jared Diamond beweert hetzelfde en haalt dan graag het voorbeeld van Paaseiland aan: ooit een dichtbevolkt gebied, maar gebrek aan natuurlijke hulpbronnen veroorzaakte een drastische bevolkingsafname. Hoe die bevolkingsafname precies tot stand kwam? Oorlogen, ziektes, honger en mogelijk zelfs kannibalisme. Een scenario dat volgens Diamond ook op mondiale schaal dreigt. Inderdaad dringt de vergelijking met een plaag zich op: de exponentiële groei, de overconsumptie, de kaalslag, het verdringen van andere soorten (en elkaar) en het vertrekken naar andere gebieden; het heeft alle kenmerken van een oudtestamentische sprinkhanenplaag.
Een mensenleven is niet overal evenveel waard
De mens is al lang niet meer de maat der dingen en het beeld van de mens als kroon op de schepping heeft eveneens afgedaan. Humanistische idealen hebben met de genociden van de afgelopen eeuw onherstelbare schade opgelopen. Toch kost het ons moeite om de mensheid als ongedierte te zien. Graag houden we de vlag van het humanisme hoog met een beroep op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Naast die ronkende retoriek staan echter cynische feiten: in Westerse landen worden tienduizenden euro’s uitgetrokken om het leven van een chronisch zieke patiënt een jaar op te rekken terwijl met datzelfde bedrag elders op de wereld tientallen mensen van de hongerdood gered kunnen worden. Een mensenleven is al heel lang niet overal ter wereld hetzelfde waard.
Wat hebben humanistische idealen anno 2017 nog te bieden? Misschien niet veel en mogelijk vond Kafka dat in 1912 (het jaar waarin hij De gedaanteverwisseling schreef) ook al. In het verhaal vormt de dehumanisering van Gregor uiteindelijk een uitkomst. Zodra zijn familieleden ermee ophouden hem als een van hen te zien ziet hij zelf ook in dat hij moet verdwijnen. De oplossing is bijna Attenboroughiaans: het ongedierte sterft vanzelf uit en het gezin hervindt het geluk: het valt allemaal nog wel mee met de financiële situatie, stellen zijn familieleden vast. Ze maken plannen om te verhuizen en de toekomst lacht hen weer toe.
Pleidooi voor menselijkheid
Een happy end? Wellicht. Maar toch ook een cynisch einde. Wat het verhaal in elk geval laat zien is dat mededogen niet onvoorwaardelijk is. Het is noodzakelijk om in de ander een bloedverwant, een lotgenoot, uiteindelijk ten diepste onszelf te kunnen blijven zien. Dat valt niet mee als we om de oren worden geslagen met duizelingwekkende cijfers over overbevolking en overconsumptie, afkomstig van de VN en andere instanties. Dat valt niet mee als we overspoeld worden door een ontzaglijke stroom vluchtelingen waarvan pessimisten beweren dat het pas het topje van de ijsberg is. Soms is er een foto voor nodig van een aangespoeld jongetje aan een strand in Bodrum, zoals in 2015 nog het geval was. Leed moet een gezicht hebben, moet invoelbaar zijn, moet herkenbaar zijn. Dat is geen oplossing voor welk probleem dan ook en dat moeten we ons ook niet wijsmaken. Het is wel een voorwaarde. Een voorwaarde om problemen aan te kunnen pakken en er iets aan te willen doen. Een voorwaarde om het voortbestaan van de mensheid te kunnen waarborgen en vooral om het voortbestaan van de menselijkheid te kunnen waarborgen. Want als we dat niet doen komt er een dag dat we allemaal wakker worden zoals Gregor Samsa.
Cor de Jong (1978) is schrijver, leraar Nederlands en studiebegeleider bij de jeugdopleiding van Sparta Rotterdam. Hij publiceerde al meerdere korte verhalen. De aanname is zijn debuutroman.