Logboek van een debutant: deel 3
Ik kon mijn prille schrijversgeluk niet op. Tikte als een bezetene in ieder vrij uurtje dat ik had. Ik droeg voor tijdens het Harry Mulisch Festival in De Kring, de besloten kunstenaarssociëteit met roemruchte reputatie. Ik las voor, maar kon mezelf nauwelijks verstaan want iedereen was bezopen en tetterde er doorheen. Het kon me niks schelen, ik had een boekcontract, ik had beroemde literair agenten en stortte me vol overgave in het seniorenbacchanaal.
Het schrijven ging goed. Ik ramde de pagina’s eruit. Roel, mijn redacteur, was enthousiast. Meters maken, het Word-document werd groter en groter. Vijfduizend woorden, tienduizend, vijftien- twintigduizend. In juni 2015 ging ik een weekend naar Leuven. Alleen, vier dagen voluit schrijven. De tijd zat me op de hielen, dat wist ik, want een dikke maand later verwachtten we onze tweede zoon. Het was volop zomer. Ik sloot mezelf op in mijn hotelkamer en kwam alleen naar buiten om aan de overkant een kop koffie te halen, of ’s avonds een bord eten.
Ik werkte aan de Driesprong-hoofdstukken. Mijn hoofdpersoon lag in een revalidatiecentrum, op de afdeling jongvolwassenen. Een verzameling invalide en half-invalide pubers, die begeleid werden door blowende nachtwakers en knappe teambegeleiders. Ik putte uit eigen ervaring. Toen ik zestien was, werd ik geschept door een truck. Ik had mijn benen gebroken, heupen, bekkens, schaambeen. Mijn arm was verlamd en mijn rechtervoet zag eruit als een open gehaktbrood.
Ik lag drie dagen in coma, zes weken in het ziekenhuis. Daarna drie maanden intern in een revalidatiecentrum. Ik zat opgesloten met prachtige figuren. De een was neergeschoten, de ander kromgegroeid, weer een ander was gaan stappen met een lichte verkoudheid, zijn bed ingedoken, wakker geworden omdat hij in zijn bed had geplast, opgestaan en door zijn benen gezakt: verlamd tot aan zijn navel, allemaal dankzij een bacterie die de verkeerde afslag had genomen.
Het voelde niet als revalideren, het voelde aan alsof ik voor het eerst op kamers ging. Onvergetelijke groepstherapie.
Begeleidster: ‘David, je bent dit weekend op verlof geweest.’
David: ‘Ja, en mijn vriendin mocht blijven logeren.’
Begeleidster: ‘En hoe was het met je vriendin?’
David (steekt twee vingers onder neus begeleider): ‘Ruik maar.’
Na drieënhalve dag en 18.000 nieuwe woorden rijker verliet ik Leuven. In totaal had ik nu meer dan 40.000 woorden: het volume van beknopte roman. 40.000 woorden werden 68.000 woorden. Een jongen, 1996, feesten, ongeluk, herstellen tussen de rare figuren en criminelen, iets te weten komen over zijn verdwenen vader, vakantie, vriendschap, beetje ontspoorde familie. Ik was blij met wat ik had geschreven. Blij met de scenes, met de hoofdpersonen. Ik besprak het met Roel. Ik hoefde alleen nog naar het einde toe te schrijven, alles bij elkaar laten komen. Een klus van een paar weken, een paar maanden hoogstens. Het werden tweeënhalf jaar.
9 februari ligt Bloed is dikker dan water in de boekhandel.
Over de roman:
De zeventienjarige Tommy groeit op in een milieu van ritselaars, raddraaiers, drinkers en bordeellopers. Als hij na een uit de hand gelopen ruzie op school noodgedwongen moet nadenken over zijn toekomst, blijkt de afwezigheid van zijn vader hem nog altijd niet losgelaten te hebben. Tijdens een drankovergoten familiebarbecue op een snikkend heet zomerweekend moet hij beslissen: vertrekken of in de voetsporen van zijn vader treden?