Zoeken
De laatste praalwagen van Gaston van Daasdonk (2)
‘Ik scheid ermee uit,’ mompelde Gaston in zichzelf. Hij had zojuist de bandjes van een Fiat 500 nauwkeurig op spanning gebracht en voelde zich voldaan. Ja, vandaag gooide hij de tent eens lekker vroeg dicht.  Langzaam borg hij zijn gereedschap op en waste zijn handen bij de gootsteen achterin de werkplaats, vlak naast het kantoortje, dat schuilging achter een flinke stapel all-weatherbanden.  ‘Volluk,’ klonk het vanaf de straatkant. Onwillig sjokte Gaston door zijn labyrint naar voren. Hij had geen zin in klanten. Hij had zin in pils. Twee onbekende heren stonden op hem te wachten, beide in pak. Geen auto te zien. Voor banden kwamen ze vast niet. Zeker weer voor babi pangang.  

De laatste praalwagen van Gaston van Daasdonk (2)

Gepubliceerd op 7 februari, 2018 om 00:00

 

‘Wat kan ik voor de heren betekenen?’

‘Bent u Van Daasdonk?’ vroeg de ene man. Hij was klein, dikkig en had een zoetsappige glimlach op zijn gezicht. Als er een film over zijn leven gemaakt zou worden dan zou hij ongetwijfeld door Danny DeVito worden gespeeld. De andere man was een stuk langer en droeg zijn haar in een onberispelijke scheiding, zorgvuldig over een kale plek gekamd.

‘Jawel.’

‘Mooi!’ De kleine man lachte, hoewel er niets te lachen viel. De lange, die een uitgestreken smoelwerk had, knikte langzaam, alsof hij zojuist bevestigd was in een vermoeden dat al lang geleden in hem had postgevat.

‘Wij komen u de blijde boodschap brengen.’

Jehova’s getuigen. Zul je altijd zien. Wil je net de boel eens vroeg dichtgooien en met een lekkere pils op de bank gaan zitten, krijg je dat.

‘Ik hoef geen blije boodschap. Blije boodschappen doe ik op de pot.’

De kleine man lachte weer, uitbundig nu. De lange man hield zijn kiezen op elkaar en keek recht voor zich uit. ‘Zo’n boodschap bedoel ik niet. Ik wil u deelgenoot maken van Het Woord. Kent u Het Woord?’

Gaston schudde zijn hoofd. ‘Doet u geen moeite,’ antwoordde hij kortaf. ‘Ik ga net sluiten en een pilske pakken. Als u wilt kunt u er ook eentje krijgen.’

‘Nee, dank u beleefd,’ weerde de kleine af. ‘Ik drink niet. Maar misschien mag ik iets te lezen voor u achterlaten?’

Gaston had zich al omgedraaid. ‘Ik ga afsluiten. Goed weekend!’ Hij greep een van de autobanden die nog buiten lagen en rolde die naar achteren. Toen hij terugkwam voor de tweede waren de beide heren verdwenen. Ze hadden hun lectuur achtergelaten op een stapel winterbanden. Het was geen Wachttoren, maar een boek. ‘Harry Mulisch – De pupil.’ Gaston legde het neer, rolde de andere banden naar binnen, trok de garagedeur dicht en nam het boekje mee naar de woonkamer.

 

Op televisie werd het wereldkampioenschap biljarten uitgezonden. Driebanden.

De wedstrijd was tot het eind toe spannend. Bij een van de spelers gutste het zweet van zijn voorhoofd. Van tijd tot tijd wiste hij het af met zijn zakdoek. Hij had zelfs zijn strikje afgedaan en zijn doorweekte boordje losgeknoopt. Toen hij na de laatste carambole zijn keu zegevierend de lucht in stak, ging er een siddering door Gastons lijf. Er was iets in de houding van de biljarter wat bewondering wekte, vermengd met een vleugje jaloezie. Jaloezie kende Gaston tot dan toe nauwelijks. Hij mocht immers niet klagen, en jaloezie is een eerste aanzet tot zelfbeklag. Het triomfantelijke gebaar van de biljarter wekte in hem een besef dat hij nooit eerder had gehad: de op niets gestoelde overtuiging dat hij voorbestemd was tot grootse daden.

Eigenlijk, zo peinsde Gaston, schuilde in hem een miskend genie. Zou het misschien zo kunnen zijn dat in feite ieder mens een genie was? Dat de wereldbevolking niet bestond uit genieën en minkukels, maar uit erkende en miskende genieën? Een moment sloot hij zijn ogen om aan deze gedachte te wennen. Het kwam hem ineens voor als een uiterst plausibele verklaring voor zijn levensloop.

Hij stond op uit zijn stoel en liep naar de gang om zichzelf in de spiegel te bekijken. Donkere kringen rond zijn ogen, zijn snor moest nodig bijgepunt worden, chocopasta in zijn mondhoek. Zo op het eerste gezicht niets geniaals. Maar toch… Hij had het wiel niet uitgevonden. Dat was hem vaak genoeg voorgehouden. Vroeger al, op de basisschool. ‘Gaston, jij hebt het wiel niet uitgevonden,’ had de meester toen meer dan eens gezegd. En het was waar. Dat had een ander gedaan. Maar hij had het kúnnen wezen, zo eerlijk moest je toch ook wel weer zijn. Als het wiel niet bestaan had, had hij toch degene kunnen zijn die als eerste had bedacht hoe je iets kon laten rollen.

Hij slofte hij terug naar de bank. Op tafel lag het boekje van de Jehova’s Getuigen die geen Jehova’s Getuigen waren. Hij pakte het op en liet het door zijn handen gaan. Op de achterkant stond een foto van de schrijver. In zijn zwembroek kijkt hij uit over de Middellandse Zee. In de verte ligt een berg. ‘Van links naar rechts: de Vesuvius, Harry Mulisch,’ stond eronder.

Zo moest het zijn, dacht Gaston. Mensen en vulkanen zijn gelijk. Geen onderscheid op basis van ras, geloof of lava. Harry had het goed gezien. Ook een genie, net als hijzelf en die biljarter met dat zweterige voorhoofd. ‘Eigenlijk ben ik de Harry Mulisch onder de garagehouders,’ zei hij hardop. En zodra hij het gezegd had, wist hij dat het waar was.

 

In aanloop naar het carnavalsweekend schrijft auteur Cor de Jong (auteur van De aanname) een vierluik over Gaston van Daasdonk en zijn praalwagen, die de apotheose van de optocht had moeten worden. Vandaag deel 2: over een welverdiend biertje, een blijde boodschap en het genie dat in ieder mens schuilt.

 

Auteurs
Auteur: Cor de Jong

Cor de Jong (1978) is schr?ver, leraar Nederlands en studiebegeleider b? de jeugdopleiding van Sparta Rotterdam. H? publiceerde al meerdere korte verhalen. De aanname is z?n debuutroman.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: