Voedsel, medicijnen en weemoed
De Duitse man vroeg of ik mijn koffer op een metalen tafel wilde leggen en openen. Hij trok plastic handschoenen over zijn worstenvingers. Met een wit strookje papier ging hij traag langs al mijn bezittingen. Soms keek hij op. Ik keek weg. Het was rustig op het kleine vliegveld in Weeze. Er stonden slechts vier vluchten gepland voor vandaag. Wellicht controleerde de man zo langzaam om zijn gevoel van overbodigheid te verhullen.
Er zat een tweedehandsboek, Over Schoonheid van Zadie Smith, in mijn tas. Wat was er met dat boek gebeurd bij de vorige eigenaar?
Het witte strookje was erlangs gehaald en vol met sporen ging het een machine in.
Maar er gebeurde niets in de machine en de douanebeambte leek teleurgesteld. Ik kon mijn spullen herschikken en doorlopen.
Na aankomst in Thessaloníki haalde de Griekse zakenpartner van mijn vader ons van het vliegveld. Ik was slechts mee met deze zakenreis om iets van het land te zien.
We reden naar een boulevard aan zee. In de auto pakte ik een Volkskrant van een dag oud uit mijn tas. Op de voorpagina stond dat er een konvooi van 46 vrachtwagens met voedsel en medicijnen waren toegelaten in Oost-Ghouta, Syrië. Het deed terugdenken aan de douanebeambte die ook over voedsel of medicijnen sprak.
We gingen een café binnen en keken uit op zee. Er hing mist en zonder de zon verloor de kustplaats al zijn glans en doemde er weemoed op.
Mijn vader en de Griek spraken even over zaken maar al snel hadden ze het over Turkse gevechtsvliegtuigen die al jaren, elke dag, over Grieksgrondgebied vliegen om te intimideren.
Daarna viel het gesprek stil aan tafel. Wat viel er nog te zeggen?
Om de situatie vermoedelijk van de weemoed te redden bestelde de Griek drie glazen cognac en zei hij opgewekt: ‘Eerst een beetje verdoving, dan gaan we wat eten en dan zullen we het straks over de toekomst van Griekenland hebben.’