De Selectie: Lars Meyer
Nachtrit
De telefoon trilt. Ik schakel terug, voel de gordel aanspannen. De auto komt met een zachte zoem tot stilstand op de parkeerplaats. Het licht van de lantarenpaal reflecteert op het handvat van de koffer. Om negen uur stond hij klaar bij mijn voordeur, afgeleverd door een geblindeerde auto. Twee keer per week bezorgen, niet meer, als een soort Zalando. De Afwijkingsorganisatie stuurde het verzoek, ik liet weten akkoord te gaan. De rode cijfers op mijn rekening blijven terug tikken zolang ik nergens om vraag.
Ik gooi de wegenkaart op de bijrijdersstoel, controleer het bericht van de Organisatie op mijn mobiel: 3 km, ga snelweg af. Ik sms een bevestigend bericht terug. Met samengeknepen ogen leun ik over het stuur heen en tuur de parkeerplaats af. Vier uur lang onderweg, een geeuw, natte ogen. Ik pak de wegenkaart van de bijrijdersstoel en bestudeer het wirwar aan wegen. Een zilverkleurige Volkswagen schuift over de parkeerplaats en stopt tegenover mijn auto. Ik kijk op van de kaart. De koplampen knipperen langdurig. Ik beantwoord het signaal met één lichtknipper. Er stapt een man uit de auto die, gehuld in een rood trainingspak, sloom om zich heen kijkt. Als hij voor de auto staat, is zijn erectie zichtbaar. Ik veer op en start de auto. De man lacht, maakt trekbewegingen en voelt met zijn andere hand aan zijn erectie. Met al mijn gewicht druk ik op het claxon en de man schiet weg. Langzaam komt mijn auto in beweging, toeterend rij ik de parkeerplaats af.
Een Vinex-wijk verschijnt in de verte. Ik til de koffer op, probeer te bepalen wat er in zit. De hoeken zijn wat versleten. De inhoud is zwaar, rommelt. De laatste bezorging was voor Lidewijn, die werkte op de Zuidas. Wat zou er zijn gebeurd met haar docher? Haar handen waren bij de geboorte verkeerd gegroeid. Kinderen betekenen altijd een tweede bezoek. Ik gaf de koffer aan haar, ze knikte begripvol. Zonder eten reed ik die avond naar huis. Ik begreep van de Organisatie dat haar lichaam pas om drie 's uur ochtends werd opgehaald.
Ik kijk naar de zwarte koffer op de bijrijdersstoel, voel aan het leer, frutsel met het cijferslot. Ik stem de radio af, draai het volume omhoog, overstem het gejakker van de auto. Het geruis valt binnen middenin een discussie: '… nep-nieuws is niet dat je gelooft dat zulke instituten echt bestaan,' verklaart een presentator, 'maar dat er een soort twijfel ontstaat.' De stem valt weg. Het uitgestrekte, oranje licht van de tunnel glijdt over de voorruit. Nog één uur. Opschieten. Ik til de koffer op, leg hem op schoot, knijp erin. Het gewicht drukt in mijn bovenbeen.
Afleveren op onoplettende momenten. Ze voelen het wel, maar leggen zich erbij neer. Bruce niet. Iemand had hem op de hoogte gebracht. Hij vond een schuiladres op de Veluwe, onbereikbaar voor auto's. Ik parkeerde mijn wagen aan de Radioweg, nam plaats in een vogelkijkhut, tweehonderd meter van zijn locatie. 'S avond hield hij het licht aan, ik kon hem zien strompelen. Via de tuindeur kwam ik binnen. Het aanrecht was bezaaid met diepvriesmaaltijden. Op de tweede verdieping klonk gestommel. Ik liep omhoog, voorbij de traplift. Aan het einde van de gang stond Bruce. Achter hem klonk het gemompel van een televisieprogramma. Ik zette de koffer neer, hij reageerde niet. 's Nachts hoorde ik geschreeuw. Het lichaam werd door de Organisatie per helikopter opgehaald.
Voor het stoplicht begint de telefoon te trillen. Ik klap hem open: volg provinciale weg, volg Jerry Zalmijnweg, rij 'm uit. Het licht wordt groen en ik sla rechtsaf. Verkeersborden blokkeren de rechterrijstrook, ik voeg in tussen twee auto's. Jojoënd bewegen ze zich voort, wegwerkers verlichten met bouwlampen de weg. Ik kijk op mijn horloge, nog ongeveer veertig minuten. Ik trommel op de koffer. Geleidelijk komt de file tot stilstand. Een man in een reflecterend hesje klopt op mijn raam. Ik draai het raam een beetje open, getoeter sijpelt naar binnen.
'Gaat 'm niet worden,' zegt de man.
'Wat?'
'Dit,' hij tuurt over de weg. 'Niet vanavond.'
Steeds sneller trommel ik met mijn vingers op de koffer. De man loopt van mijn raam vandaan, naar de auto voor me. Ik lees de verwachte vertraging van de matrixborden af en draai het raam dicht. In de achteruitkijkspiegel zie ik een auto wegdraaien. Nog tweeëndertig minuten. Vloekend zet ik de auto in zijn achteruit, maak een scherpe draai bij het verkeersbord en rij met de bocht mee.
De zoeklichten van de controletorens schijnen over het veld, een politiewagen voegt zich bij de auto's. Ik voer het tempo op, tachtig naar honderd, kijk in mijn achteruitkijkspiegel. De wielen slippen over het wegdek, de motor begint luider te mekkeren. Ik draai het volume van de radio tot maximaal. Achter me doemen koplampen op, een blauw licht vult de cabine. Binnensmonds vloek ik, geef een ruk aan het stuur bij de bocht, controleer mijn achteruitkijkspiegel. De politiewagen nadert, de sirene wordt hoorbaar. Ik kijk op mijn horloge, nog eenentwintig minuten. In de verte is het kruispunt, waar de provinciale weg overloopt in de Jerry Zalmijnweg. Ik haal mijn voet van het gaspedaal, alsof ik het stopteken beantwoord. De wagen komt dichterbij, rode letters doemen op in de achteruitkijkspiegel. Ik gooi de koffer op de achterbank. De provinciale weg staat nog steeds vast, wegwerkers laten auto's één voor één het kruispunt oversteken. De sirene verlicht het wegdek, de politiewagen haalt me in, ze remmen af. Ik schakel van vijf naar zes, zwiep het toerental omhoog, laat de motor gillen. Ik passeer de patrouillewagen, omzeil een voorbijrijdende auto en schiet de Jerry Zalmijnweg op. De weg is overbelicht. Het geloei wordt opgevolgd door getoeter. Bij de derde straat sla ik links af, rij een hofje in, parkeer mijn auto naast een Toyota. Ik schakel mijn koplampen uit, haal een paar keer diep adem. De politiewagen flitst met hoge snelheid voorbij.
Na een paar minuten begint de telefoon te beven. Dorpsstraat uit, voorbij welkomstbord, huis volgt. Mijn horloge begint te piepen, nog tien minuten. Een auto rijdt het hofje in. Een man met een koffer stapt uit en laat zijn koplampen aanstaan. Hij komt mij niet bekend voor. Ik draai de koplampen weer aan en rij de Jerry Zalmijnweg op, sla de Dorpsstraat in. De lantarenpalen reageren op beweging, het zicht blijft beperkt. De miezer wordt van de voorruit geveegd, mijn koplampen reflecteren op het welkomstbord. Een paar meter verderop parkeer ik in de berm. De omgeving komt mij bekend voor. Ik pak de koffer, draai de cijfercode op het vaste getal en rits mijn jas dicht. Ik stap uit, draag de koffer onder mijn arm en pak de telefoon. Na een paar seconden neemt de Organisatie op. Het blijft stil aan hun kant van de lijn.
'Waar?'
'Derde huis, vanaf de brug.' Dan een pieptoon.
Ik loop naar de losstaande huizen, kijk naar de tuindecoratie: schommels, een glijbaan. Het zijn nooit middenstanders. Mijn maag trekt samen. Nummer honderdtwee, honderd, achtennegentig. Voor nummer zesennegentig blijf ik staan. De witgelakte deur, de treurwilg in de voortuin, het geknars van de kiezels. Door de ramen zie ik haar zitten, de televisie staat aan. Rustig staat ze op, loopt uit het zicht en komt terug met de baby. Het kindje ligt met zijn hoofd op haar schouder. Ze fluistert in zijn oor, wiegt hem zacht. De koffer lijkt zwaarder te worden. Ik sluit mijn ogen en haal diep adem door mijn neus. 'Niet teveel willen weten, niet teveel willen weten,' mompel ik. Ik loop naar de deur, denk aan Lidewijn, aan de rode cijfers. Ik zie haar het kind een kus geven en bel bij mijn eigen huis aan.
Lars Meyer (1994) studeert Creative Writing aan ArtEZ en studeerde Journalistiek aan de Hogeschool Utrecht. Behalve korte verhalen schrijft hij poëzie, essays en organiseert hij literaire avonden in boekhandel Hijman Ongerijmd. Verder koestert hij een liefde voor winkelcentra, muziek uit de eighties en de films van David Lynch.