Zoeken
Schrijftips van Sabine: 'De laatste dag' van Beppe Fenoglio
Speciaal voor schrijvers in spe. Sabine van den Berg is naast auteur voor Lebowski sinds 2013 als docent Proza verbonden aan de Schrijversvakschool te Groningen. "Geregeld vragen studenten mij wat ik nou eigenlijk zélf lees en waarom? Sinds ik professioneel schrijf – nu toch al ruim twintig jaar – lees ik niet meer onbevangen. Ik kijk altijd hoe een boek is opgebouwd en wat ik van een collega kan leren. Of ik wil vertellen wát ik er dan van leer, is dan meestal de volgende vraag. Daarom, op verzoek van velen: schrijftips aan de hand van literaire voorbeelden."

Schrijftips van Sabine: 'De laatste dag' van Beppe Fenoglio

Gepubliceerd op 15 juni, 2018 om 00:00, aangepast op 5 juli, 2018 om 00:00

Wat: “De laatste dag” van Beppe Fenoglio. Oorspronkelijke titel: “La paga del sabato”.


Waarom: Ik kreeg dit boek aangeraden door een collega-schrijfster.


Hoe: Als ik eens stoer wil schrijven, bot en zonder empathie vanuit een hoofdpersoon die vol drift zit, kan ik dit boek als voorbeeld nemen.

“Ettore keek nu naar zijn moeder. Ze stond achter het fornuis, hij keek naar haar vormeloze heupen, haar platvoeten, als ze voorover boog, kroop haar onderjurk van achteren omhoog en zag je de brede elastieken net boven haar knieën.
Ettore hield van haar.
Hij rookte zijn sigaret op en mikte zijn peuk op een hoopje zaagsel op de grond bij de kachel. Maar het kwam dichterbij neer, naast zijn moeders voet. Ze boog voorover om te kijken en richtte zich toen weer op achter het fornuis.
‘Waar keek je naar?’ vroeg hij dreigend.
‘Ik vroeg me af wat er gevallen was.’ Ze had haar best gedaan om onverschillig te klinken.
‘Ik ken die manier van kijken van jou. Maak ’m uit!’ schreeuwde hij.”

Deze scène op de allereerste bladzijde vat het boek al samen. Hieruit blijkt de drift, de spanning en de moeite die het hoofdpersonage Ettore kost om zich aan te passen nadat hij na de oorlog is teruggekeerd. Hij heeft als partizaan twintig mannen aangevoerd en ziet zichzelf geen routinematig werk meer uitvoeren onder een baas. Het mooie aan deze scene is dat de schrijver eerst een oudere vrouw, de moeder van het hoofdpersoon, beschrijft op onflatteuze wijze. Daarna volgt het zinnetje: “Ettore hield van haar.” En dan komt de tegenstrijdigheid, uit helemaal niets blijkt dat het hoofdpersonage van haar houdt, sterker nog, je zou denken dat hij haar haat. Hierdoor weet je direct op de eerste bladzijde al dat je met een moeilijke, harde man te maken hebt en kijk je in de rest van het boek niet meer op van zijn botheid. De keren dat hij vriendelijk is of zich ontfermt over zijn vriendin Vanda worden in dat licht zelfs ware liefdesbetuigingen.

Qua toon deed het boek me denken aan “De vreemdeling” van Albert Camus: ook vanuit iemand die niets verklaart, geen emotie toont. De kale tekst maakt het verhaal nog harder.

Het boek is geschreven vanuit een alwetende verteller, maar het perspectief ligt het dichtst bij Ettore. Toch wijkt de schrijver hier twee keer vanaf. Hoofdstuk IV is in de ik-vorm geschreven vanuit Ettore. In dit hoofdstuk is de lezer getuige van de eerste grote klus die Ettore samen met Bianco en Palmo opknapt. Ze gaan langs bij een oude fascist met struma (een schildklierafwijking) en bedreigen hem. Doordat je als lezer nu direct meekijkt met Ettore, merk je dat het hoofdpersoon ook dan weinig emoties kent. Hij maakt zich nog het meest druk om de hoed die hij op heeft en niet afzet, omdat hij er anders op het moment suprême belachelijk uit zal zien met een pistool in zijn ene en een hoed in zijn andere hand. Toch blijkt uit de beschrijving van de oude man dat Ettore schrikt van diens uiterlijk. Ook later ziet hij het gezicht nog voor zich. “Ik zal ’t een week blijven zien, zei hij bij zichzelf, ik heb de gezichten van mensen die heel anders zijn doodgegaan ook aardig snel vergeten.”

Op bladzijde 122 gebruikt de schrijver opnieuw de eerste persoon, maar nu vanuit Palmo, de bijrijder van Ettore. Hieruit blijkt dat Palmo een leider nodig heeft en tegen Ettore opkijkt. “Ik deed ’t niet alleen voor het geld, ik wilde dat we weer net zo’n leven gingen leiden als met de ploeg van eerst, met Ettore als baas in plaats van Bianco, al kon Ettore als baas niet aan Bianco tippen.”

Nog iets wat opvalt, zijn de minimale aanwijzingen. In een sobere tekst die bedoeld is om stoer te zijn, werkt dit krachtig. Palmo vraagt op een gegeven moment aan Ettore of hij verstand heeft van cocaïne. “Ettore dacht in een flits aan Faraone, een chemicus, maar zei alleen: ‘Gaan we iets met coke doen?’
‘Weet jij iemand die verstand heeft van coke?’ vroeg Palmo nog een keer.”
In het volgende hoofdstuk wachten de drie mannen voor een cocaïnedeal op Faraone en heeft Ettore hen kennelijk inmiddels met elkaar in contact gebracht.

Dit minimale benoemen van de gebeurtenissen doet de schrijver nog een keer met een hondje. Ettores vader verlangt naar een hondje. De moeder beklaagt zich:
"‘Ik wil niet zo’n smerig beest in huis.’
‘Vader wil ’t.’
‘Ik praat ’t ’m wel uit zijn hoofd.’
Ettore zei nors: ‘Dat doe je niet, je neemt ’n hond in huis.’"
Vijfentwintig bladzijden later streelt Ettores vader de rug van zijn hondje en blijkt het beestje al onderdeel van het huishouden. Nog later vergelijkt Ettore de angstige blik van zijn vriendin met die van het hondje. Een moment van mededogen.

Doordat Ettore driftig is en weinig spraakzaam komt het einde des te harder aan. De schrijver speelt met de kennis die de lezer wel heeft en de personages in het boek niet. Hij gebruikt het zogenaamde ‘poppenkasteffect’: Jan Klaasen weet niet dat de agent hem opwacht achter de boom, de toeschouwers weten het wel.

(Spoiler alert!) De tragedie is compleet: Vanda en Ettore zijn met onenigheid uit elkaar gegaan. Vanda blijft achter als ongetrouwde moeder. Alleen de lezer weet wat Ettore allemaal nog tegen Vanda wilde zeggen. Alleen de lezer weet dat hij veel geld opzij heeft gezet.

Mooi aan dit boek is dat Ettore eigenlijk geen fouten maakt, behalve eentje, en die fout is dat hij één keer zwak is geweest. Hij heeft zich niet op tijd van Palmo ontdaan terwijl hij hem al vanaf de eerste ontmoeting ‘een sukkel’ noemt.


Wat kan ik leren van dit boek:

-          Stoer schrijven door kale tekst, nauwelijks beschrijven van emoties.
-          Gebruik van tegenstellingen zoals in de eerste scene.
-          Functie van afwijken perspectief.
-          Geen uitleg, minimale aanwijzingen: werkt krachtig in sobere tekst.
-          Gebruik van het ‘poppenkasteffect’.


Mooiste zin: “Ik had de hoed van mijn vader opgezet, als ik mijn neusgaten opensperde kon ik de geur van mijn vaders hoofd ruiken, maar ik was niet gewend om hem op te hebben.”

 

 

 

Auteurs
Auteur: Sabine van den Berg

Sabine van den Berg (1969) is als docent Proza verbonden aan de Schrijversvakschool te Groningen. Ze publiceerde eerder de romans De naam van mijn vader, De lachende derde, Wissel en Dingen die niet mogen.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: