Pop en literatuur (17): Deep Purple en T.S. Eliot
Deep Purple bracht in 1969 ‘April’ uit. Het nummer is een kleine rocksymfonie. De beelden hierboven zijn afkomstig uit de film P2, waarin de band het nummer speelt in Duitsland, omgeving Stuttgart, in de buurt van een steengroeve. De band, slechts half in beeld, op de rug gezien, speelt de ouverture, terwijl mannen met bouwhelmen stoelen en lessenaars klaarzetten. Het heeft wat weg van een komische sketch, of een klucht, vooral doordat de beelden afgewisseld worden met beelden van vrachtwagens die af en aan rijden.
Het orkest neemt plaats, de dirigent verschijnt en neemt het stokje over van de band. Dit deel van het nummer doet in de verte wat denken aan ‘De vier jaargetijden’ van Vivaldi, in het bijzonder het deel ‘Lente’, maar dan in een veel somberder toonzetting. Het derde deel is de band weer aan het woord. Ook letterlijk trouwens, want voor het eerst wordt er nu ook gezongen. De eerste regels van de tekst verwijzen naar het begin van The Waste Land (1922), de eerste regels van deel I van het gedicht, ‘The Burial of the Dead’.
Deep Purple – April |
T.S. Eliot – The Waste Land April is the cruellest month, breeding |
T.S. Eliot begint zijn monumentale gedicht met enkele prachtige dichtregels, die een omdraaiing vormen van de traditionele natureingang. Die eeuwenoude gewoonte om een dichtwerk te beginnen met een natuurbeschrijving komen we bijvoorbeeld tegen in The Canterbury Tales van Geoffrey Chaucer, zo’n beetje de bakermat van de Engelse literatuur. Ook Chaucer begint met een beschrijving van de lente die aanbreekt:
Whan that Aprill with his shoures soote
The droghte of March hath perced to the roote,
And bathed every veyne in swich licour
Of which vertu engendred is the flour […]
Thanne longen folk to goon on pilgrimages
In het Nederlands:
Wanneer April zijn zoete buien stort,
En maartse droogt tot in de wortel port.
En zo met sappen iedere ader baadt
Dat door hun kracht ’t gebloemt weer tieren gaat […]
Dan gaan de mensen graag ter bedevaart
Maar bij T.S. Eliot geen glorieuze beschrijving van de natuur. Hij verklaart april zelfs tot de wreedste maand die er is. Normaal is die rol vaak weggelegd voor de herfstmaanden, waarin alles afsterft en de vergankelijkheid voelbaar wordt. Eliot draait de rollen om. ‘Winter kept us warm,’ schrijft hij. April is de tijd dat alles weer tot leven moet komen. Onwillig wordt datgene wat dood was, of wilde zijn, weer aangespoord om verder te gaan. Eliot brengt die onwilligheid fraai tot uitdrukking, door zijn dichtregels steeds te laten eindigen met een werkwoord (in de continuous-vorm), waardoor de versregel die al afgelopen leek, toch nog even door moet.
Het sluit mooi aan bij het motto dat hij zijn gedicht meegaf. Hierin citeert hij de Satyricon van Petronius. De passage gaat over de Sibylle van Cumae, een mythologische profetes, die op haar verzoek het eeuwige leven kreeg van de god Apollo. Omdat ze echter vergeten was om te vragen om eeuwige jeugd, verwelkte ze volledig en werd ze uiteindelijk opgehangen in een fles. Het motto van The Waste Land luidt, vrij vertaald: ‘Ik heb met mijn eigen ogen de Sibylle in een fles zien hangen. En toen de jongens haar vroegen: “Wat wil je?’, zei ze: “Ik wil sterven.”’
Verder moeten, maar niet willen, of niet weten hoe, dat is een van de belangrijkste motieven in het gedicht van Eliot. Het zou een beschrijving kunnen zijn van de tijd waarin Eliot leefde, op de puinhopen van het oude Europa, verwoest en uiteengereten door de Eerste Wereldoorlog. Het Avondland is ten onder gegaan en de dichter vraagt zich af hoe het verder moet. Hier is geen Herman Gorter aan het woord met zijn hoopvolle ‘een nieuwe lente en een nieuw geluid’, maar iemand die de toekomst met vrees en weerzien tegemoet treedt.
In The Waste Land struikelt Eliot over beelden van droogte, ondergang en vergankelijkheid, steeds zoekend naar water, naar hoop en naar verwachting. Het gedicht is sterfhuis en kraamkamer, graf en wieg tegelijkertijd en dat spanningsveld blijft in het hele gedicht aanwezig. Het is hetzelfde spanningsveld dat als een sluier over het nummer van Deep Purple hangt. Hoewel de tekst wel wat van de subtiliteit en de gelaagdheid van Eliot ontbeert – het is uiteindelijk toch wat meer een recht toe recht aan lovesong – is ook hier de maand april niet het vreugdevolle begin van iets nieuws. Het is kennelijk de maand waarin de ‘ik’ verlaten is door zijn geliefde. Hij ziet slechts grijze luchten, die blauw hadden moeten zijn. De zon schijnt, maar de wereld wordt overschaduwd: ‘the springtime is the season of the night’. Het is daadwerkelijk Vivaldi in mineur.