Zoeken
Jong en s c h r i j v e n d (door Gina Hay)
Iedere week bespreken we bij de redactievergadering van Lebowski alle roddel en achterklap in boekenland. Deze week kwam het Volkskrant-artikel ter sprake waarin Aleid Truijens zes tips voor ambitieuze amateurschrijvers deelde. NRC-journalist Thomas de Veen ging in de aanval op Twitter: hij vond de tips ‘verschrikkelijk, op het cynische af’.* Wij op onze beurt wendden ons tot onze kersverse schrijvende stagiaire Gina Hay, negentien jaar, en studente Creative Writing aan de University of Victoria in Canada. Denkt zij dat je schrijven kan leren op een school – net als dat je viool kan leren op het conservatorium, of fotografie aan de kunstacademie? Zij antwoordde, geheel in stijl, in een essay – gericht aan alle nieuwe schrijvers.

Jong en s c h r i j v e n d (door Gina Hay)

Gepubliceerd op 3 juli, 2018 om 00:00, aangepast op 5 juli, 2018 om 00:00

*

Het is een eigenaardig gedoe, dat schrijven. Ik ben altijd een lezer geweest. Maar toen ik na tien jaar leven voor het eerst een Engels boek las, klikte er iets. Niet zomaar wat, maar alles. Ik verslond boeken, las op mijn tiende Oscar Wilde en Shakespeare (zonder er al te veel van te begrijpen), op mijn twaalfde sciencefiction zoals die van Orson Scott Card en Phillip K. Dick, richting mijn vijftiende absurdistische boeken, vooral werk van Haruki Murakami en Kurt Vonnegut. Inmiddels zijn we negentien jaar verder sinds mijn geboorte, een heftige keizersnee-operatie, en negen jaar verder sinds ik soepel, maar puberend en emotioneel ben herboren uit de baarmoeder van de Engelse literatuur. Mijn boekenkast puilt uit van alle westerns, alle Murakami-boeken, Dostojevski, Han Kang, Hunter S. Thompson; allemaal bijzonder schrijfwerk. Er moet helaas een nieuwe kast voor in de plaats komen. In mijn kamer thuis in Canada bevinden zich stapels boeken die niet meer in de oude kast terecht kunnen, en dus helaas asiel zoeken op de vloer, in stapels. Volslagen onterecht. Dus, er komt een nieuwe.

Nu sta ik zeker niet alleen in mijn passie. Als lezers behoren we toch tot een andere soort, de soort die altijd een of twee boeken op zak heeft, voor het geval dat. Een soort die in sluimerstand staat totdat iemand vraagt, ‘Welk boek ben je aan het lezen?’ En daarnaast, een soort die gelukkig soms (uit passie!) een eigenaardige offspring baart: de schrijver.

Sinds ik lees, schrijf ik. Dit doe ik al sinds het begin alleen in het Engels. Nederlands is mijn moedertaal, maar het Engels heeft mij geadopteerd, en de boeken die ik op zak heb zijn ook normaal gesproken Engelstalig. Ik woonde op Curaçao tot mijn achttiende, en had daar geen toegang tot schrijflessen, wedstrijden of uitgevers. Ik had mijn ouders. Mijn ouders waren er altijd heel oprecht over toen ik begon met schrijven: als ik met bagger aankwam, dan vertelden ze me dat, zonder sugarcoating. Maar op mijn twaalfde kwam er dan ook niet heel veel inzichtvolle proza uit. Sterker: het is allemaal niet terug te lezen. Bagger. Dat ik een puber was hielp niet. Alles wat zij niet te lezen vonden, was voor mij een soort heilig geschrift. Ik heb als een bezetene geschreven tot mijn zestiende, en liet het toen grotendeels zitten tot ik achttien was. Op mijn achttiende ging ik natuurkunde studeren. Na twee maanden leren over java-programmering, en de eindeloze herhaling van wiskundematerie die ik tijdens mijn vwo-opleiding al geleerd had, was het eigenlijk heel makkelijk geworden om weer als een bezetene te gaan schrijven. Na twee maanden wilde ik al mijn tijd besteden aan schrijven en lezen, maar dat lukte niet door mijn studie. In Henderson The Rain King door Saul Bellow gaat het hoofdpersonage een stem in zijn hoofd horen, die eist: “I want. I want... I want!’; ik wil, ik wil, ik wil! En zo ging dat. Ik wisselde van opleiding, en doe sindsdien een dubbele major Engels en Creative Writing.

Daar zit je dan ineens. Als homo in een sjaaltje krijg je plots les van allemaal andere homo’s in sjaaltjes. Allemaal praktisch trillend in hun stoel van enthousiasme. Ik heb een paar maanden les gekregen in non-fictie van een student die zijn master aan het halen was. Hij schrijft tragische clowntoneelstukken. We moesten een keer in zijn les rondjes rennen, en ondertussen feiten schreeuwen over de huizen waarin we zijn opgegroeid. Plots kondigde hij aan: ‘Nu rennen jullie de andere richting op! Wissel! Sneller! Je moet je bus halen!’ (Misschien is dit misschien een goed moment om uit te leggen dat dit de derde beste schrijfschool is in Canada volgens universitiesrankings.com. De beste is een school voor scriptwriting, dus misschien is hij wel de op een na beste. Zo'n hoge ranking is een bijzondere prestatie.) Deze student is, ondanks al zijn geren en geschreeuw en alle uitgebreide lessen over clown-dynamiek op een podium, een sombere man. Hij heeft een stuk van mij beoordeeld, en gaf mij (ondanks drie vrijwillige consultgesprekken) het laagste cijfer dat ik in mijn eerste jaar aan de universiteit voor schrijven heb gekregen. Ik ben hem daar dankbaar voor. Want dat is zo leuk aan een schrijfopleiding: als je er zit, weet je meestal wel waarom je daar wilt zitten, en dan moet je het er maar mee doen als een clown je werk bagger vindt. Je leert ervan. Hij heeft prima commentaar geleverd, en ik heb er veel van geleerd. Zoals een doodsangst voor ‘ly’-adjectives (omschrijvende woorden die op ‘ly’ eindigen. Deze zijn taboe: er zal altijd een mooier woord of een betere zin zijn die minder voor de hand ligt). Hij heeft mij geleerd dat ik niet elk mooi woord moet gebruiken dat ik kan gebruiken, gewoon, omdat het kan. En dat ik niet bang moet zijn om een Nederlands perspectief toe te voegen aan mijn werk. Zoveel grote internationale schrijvers geven in hun werk een inkijkje in hun cultuur, en schrijven zo in feite over hun eigen leven. En dat kan prachtig zijn.

Nu heb ik ook les gehad in poëzie van een kolossale man uit Alberta. Een soort blonde toren. Ook in een sjaaltje. Hij vond mijn poëzie mooi, wat héél leuk is als je daarvoor nog nooit poëzie geschreven hebt. Hij heeft mij vooral uitgelegd dat goede poëzie misbruik maakt van de vorm: het is geen proza, opgehakt in woordgroepen, het is speels, intelligent, maar bovendien sterk qua structuur. Ik heb een gedicht dat ik in die les heb geschreven – over soep, emigratie en mijn moeder – ingestuurd naar de Literary Review of Canada, een literair tijdschrift met artikelen over de samenleving en gedichten, en dat is geplaatst. Het tijdschrift staat officieel ingeschreven als non-profitorganisatie, en krijgt subsidie van de overheid. Ik mocht dus kiezen: twaalf dollar of een jaarlidmaatschap. Nou, doe dan maar het lidmaatschap.

Verder heb ik les gehad in fictie van een vrouw die een autobiografie aan het schrijven is over haar Ierse vader. Ze tekende een schema op het bord voor onze schrijfgroep. ‘Kijk,’ zei ze, ‘dit is het punt in je carrière waar je problemen gaat krijgen met alcohol, en hier zijn we nu. Je hebt nog zo’n vijftien jaar.’ En ik heb les gehad in script schrijven van een jongere vrouw die het elke les had over Leonard Cohen. Ik ben zo langzamerhand stapelverliefd op haar. Ik heb in haar les een korte film geschreven over lesbiennes in een wereld waar, volgens de staatspropaganda, de dood niet bestaat, terwijl deze wel degelijk bestaat. Ze heeft mij ook in haar vrije tijd geholpen met een kort verhaal dat ik heb geschreven over een hond die gelamineerde zinnen uit het Communistisch Manifest uitkotst, en met een kort verhaal over een grootmoeder die zich uitkleedt wanneer de buren het gras maaien, terwijl haar dochter achter haar aan loopt en de boel bij elkaar probeert te houden. Mijn korte script is uitgegeven in The Warren, een literair tijdschrift uit mijn woonstad. Ze hebben mijn verhaal over de grootmoeder twee keer uitgegeven, en ik mag in september bij hen komen werken als hoofdredacteur fictie.

In de tussentijd heb ik al mijn poëzie en korte verhalen tig keer verstuurd naar uitgevers, en ook talloze afwijzingsbrieven ontvangen. Ik stuurde het stuk over honden en communisme het vaakst. Mogelijk mijn meesterwerk. Maar communisme is een lastig onderwerp, de schrijfstijl is rommelig, en vier van de tijdschriften die het verhaal via post (incl. A4'tje waarin ze kunnen lezen wat voor mens het in hemelsnaam heeft geschreven) hebben ontvangen, hebben het beleefd afgewezen. Geen lidmaatschap, en ook geen twaalf dollar. En dat is zo leuk aan een schrijfopleiding: je hebt contact met andere studenten, leraren, literaire connecties. Genoeg contact om iets te doen aan de afwijzingsbrieven, om te leren je werk terug te lezen onder een microscoop, om vervolgens te realiseren hoe hopeloos je het hebt gemaakt voor jezelf. Ik ben nog nooit zo kotsmisselijk geweest van mijn eigen schrijfwerk. Maar ik ben ook nog nooit zo stapelverliefd geweest op schrijven. Binnen een jaar heeft mijn schrijfwerk verreweg meer vooruitgang gezien dan tussen mijn twaalfde en zestiende, ben ik verreweg meer gelezen en, daardoor, ook meer gepubliceerd. En dat is inmiddels het werk van een schrijver, stripped down:

schrijven,
beter schrijven
meer schrijven
publiceren.

Dit zijn allemaal aparte obstakels, en als je er een overslaat, verga je als jonge schrijver in de zee van concurrentie. Om dat te voorkomen helpt een opleiding, daar helpt lezen bij, passie blijft belangrijk, connecties helpen; al zijn deze connecties wellicht de literair agenten die De Veen op Twitter omschrijft als een bron van "commerciële hijgerigheid en eenheidsworst". Toch kunnen ze helpen: zo is de moeder van mijn huismaatje in Canada Young Adult-auteur. Ze heeft bij haar eerste agent mogen genieten van klein succes, maar is vanwege een conflict overgegaan op een andere agent, die heeft geregeld dat haar werk binnenkort bij Barnes & Noble verkrijgbaar is.

Blijven schrijven, blijven schrijven, meer s c h r i j v e n, dat zullen veel bekende auteurs als schrijftip geven. Zo volgde ik vroeger een blog van auteur Chuck Wendig, waarin hij vertelt dat studeren onnodig is, en ook in caps lock gretig commandeert: S C H R I J V E N. En daar zit zeker wat in. Een schrijver schrijft. Kurt Vonnegut heeft niet gestudeerd om schrijver te worden, hij heeft scheikunde gestudeerd. Harper Lee studeerde rechten. Beiden zijn wereldberoemde auteurs, en hebben succes vergaard door zonder een bijpassende academische opleiding te s c h r i j v e n. Maar toch. Je moet ergens het gereedschap vandaan halen om je schrijfstijl in vorm te timmeren. Ik zou dat niet kunnen zonder mijn scholing. Anderen halen dat gereedschap uit eigen kast. Alleen jij kan voor jezelf uitzoeken hoe je leert. Die taak is aan jou. En jouw werk moet gelezen worden door uitgevers als je wilt dat de rest van de wereld het ook leest. Wat ik dus als jonge schrijver andere jonge schrijvers op het hart wil drukken is het volgende: blijf schrijven, maar blijf ook werk versturen naar zoveel mogelijk uitgevers, tijdschriften, mensen. Er zal ergens vast iemand zijn die staat te popelen om het te lezen. En zo niet, kom erachter waarom, wat beter kan, en corrigeer jezelf of, beter nog, vind iemand anders die dat voor jou kan doen. Iemand die jouw hoofdpersonage niet ziet als een juweeltje op papier, maar jou simpelweg kan vertellen: 'Wat een troep is dit'. Luister naar ze. Perfect werk bestaat niet. Zoek naar afwijzingsbrieven, zoek naar negatieve reacties. Al is het ongestructureerd en slap commentaar, probeer het, kijk of het werkt met jouw schrijfstijl, hoe kan dit jou helpen?

Een schrijfcoach of literair agent jouw werk laten lezen? Zeker! Je ouders? Ook prima! Maar zie vooral niet alleen positief commentaar als een overwinning. Zelfs negatief commentaar betekent dat iemand het heeft gelezen. En dat is ook altijd best prettig.  

*Lees hier de tweets van Thomas de Veen over dit stuk (€) van Aleid Truijens in de Volkskrant.
Of lees hieronder Gina's gedicht 'Soggy Soup Bread 1: The Overture', gepubliceerd in de Literary Review of Canada (LRC) april 2018.

 

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: