Waarschuwing
Ik was totaal vergeten hoe ze eruitzag, tót ik haar stem hoorde in het trappengat. We begroetten elkaar en vervolgens zei ze dat ze Bontebrug voor de helft had gelezen. ‘Ik ben nog best een eind gekomen, maar ik werd melig van al die seks. Je zult er wel niet veel van verkocht hebben.’
Verontwaardigder dan ik wilde zei ik: ‘Nou, dat valt wel mee.’
En toen wat milder: ‘Maar, ik had eerlijk gezegd gedacht dat jij de seks wel aan zou kunnen…’ Waar ik dat op baseerde, wist ik niet.
Ze zei: ‘Ik ben van voor de oorlog, jongen, wij zijn niet gewend om erover te lezen.’
We dronken koffie en spraken, zoals verwacht, over het schrijven. De vrouw was namelijk in de jaren zestig columnist van de Libelle. Ze zei: ‘Mijn kinderen willen dat ik mijn levensverhaal opschrijf. Ik ben nog niet begonnen, maar ik heb er wel zin in.’
Ik snapte haar kinderen wel. Het ergste aan sterven lijkt me niet de fysieke dood maar dat alles wat iemand weet verdwijnt. In die zin vormen boeken, brieven en boodschappenlijstjes een placebo-medicijn tegen sterfelijkheid.
De vrouw zal over de oorlog schrijven in haar memoires. Ze zei: ‘M’n jongere zusjes zijn jaloers op mijn gelukkige oorlogstijd. Bijzonder, hè?’
Ik vroeg wat het dan zo aangenaam maakte.
‘We hebben het goed gehad. We hadden nooit honger en dat kwam door mijn vader. Hij werkte bij Shell. Op een dag was hij met mijn moeder aan het fietsen en zag dat de Shell-fabriek in Noord werd gebombardeerd. Toen is hij erheen gegaan terwijl de fabriek brandde en in puin lag. Met een paar medewerkers heeft hij toen een vat olie in een kamertje laten zetten met een label erop: LEVENSGEVAARLIJK, of iets dergelijks. Dat vat loosde ons door de oorlog. Hij kon de ruwe olie verwerken tot slaolie, motorolie, machineolie, enzovoorts. Toen de bakker zijn machines niet meer kon laten draaien gaf mijn vader gaf hem olie, en hij ons twee jaar lang vers brood.’
Ook vertelde ze een ander verhaal over die oorlogsjaren: ‘Op een middag stond ik uit het raam te kijken toen er een Duitser uit het Vondelpark kwam fietsen. Hij stopte en keek me aan, haalde het geweer van zijn schouder en schoot zo een duif uit de lucht. Hij nam de duif mee en fietste door.’
Desondanks al haar mooie verhalen viel het gesprek soms stil. Toen ik aanstalten maakte om te vetrekken vroeg ze me om wat columns en blogs op te sturen. Wellicht wilde ze nog een poging wagen en hoopte ze daarin minder seks aan te treffen.
Thuis stuurde ik meteen een aantal stukjes door.
Een paar dagen later mailde ze: ‘Je observeert en je schrijft het zo compact mogelijk op. Je maakt het je lezer makkelijk. Kortom, ik bewonder je talent. Omdat je alles gebruikt wat je tegenkomt even een waarschuwing: het Duif-verhaal is nog interessanter, ik heb niet alles verteld. Als je het gaat gebruiken dan wil ik het graag volledig vertellen. Bel me dan even.’
Maar haar telefoonnummer heb ik niet.