Ram
In zo’n pauze kwam er buiten een man in een rolstoel aanrijden. Toen mijn geliefde hem aankeek, begon hij te praten. Hij zei iets over het onhandige trottoir en dat hij naar de Albert Heijn moest. Hij leek erg blij om met een mens te praten. Misschien was het al even geleden.
‘Is dit een studentenvereniging?’ vroeg hij.
‘Nee, er wordt voorgelezen, je kunt gaan kijken als je wil,’ zei ik.
Toen de pauze voorbij was, verdween men naar binnen. Ik bleef alleen met de man achter. Hij vroeg of ik hem naar de overkant van de straat kon brengen.
Ik duwde hem en ineens was ik nuttig. Weemoedig dacht ik terug aan mijn tijd als ziekenverzorger.
Aan de overkant van de straat zei hij: ‘Dank je. Ik heet Ram, hoe heet jij?’
Hij zei het zo opgewekt, dat het bijna ontroerde. We gaven elkaar een hand en ook ik stelde me voor.
Na de voorleesmiddag fietsten we naar Amsterdam Centraal. Toen de trein de stad verliet, kreeg een luidruchtig kind een lesje bewustwording van zijn vader.
Die spreidde zijn armen en zei: ‘Zo lang bestaat de aarde.’ En daarna duidde hij met zijn linkerhand een centimeter aan en zei: ‘En zo kort is de mens er nog maar.’
Misschien wilde de vader zijn kind stil krijgen. Maar het kind zei verveeld: ‘We zijn er pas net, maar al wel erg ontwikkeld.’
Ik meende teleurstelling te zien bij de vader omdat zijn kind niet geschokt was over het korte bestaan van de mensheid.
Zulke harde waarheden, over begin en eind van de mens, maken mijn geliefde soms ook intens droevig. Maar nu glimlachte ze hoopvol.