Pop en literatuur (37): Bob Dylan en William Blake
In een reeks over pop en literatuur kan de naam van Bob Dylan natuurlijk niet ontbreken. In 2016 ontving Dylan de Nobelprijs voor de literatuur. Voor het eerst viel die eer te beurt aan iemand die vooral bekendheid geniet als zanger en als muzikant. Zijn naam werd wel al vaak genoemd voor de prestigieuze prijs, al waren er ook altijd criticasters die vonden dat deze niet naar een songwriter moest gaan, maar naar een schrijver of een dichter.
'Hij creëerde nieuwe poëtische expressies binnen de traditie van het Amerikaanse lied,’ is in het juryrapport te lezen. Maar Dylan was niet alleen een vernieuwer, een zingende dichter, hij onderhield ook nauwe contacten met schrijvers en dichter. In zijn boek Dylan & de Beats legt Tom Willems tal van dwarsverbanden en kruisbestuivingen bloot tussen Dylan en de dichter van de Beatgeneratie: William Burroughs, Gregory Corso, Lawrence Ferlinghetti, Allen Ginsberg, Jack Kerouac en Michael McClure en stelt hij de bijna onvermijdelijke vraag of Dylan zelf een Beat is. In elk geval onderhield hij contacten met onder andere Allen Ginsberg en verwees hij in veel van zijn liedjes én in zijn dichtbundel Tarantula naar teksten van de Beatniks.
Dylan was niet alleen een vernieuwer, een zingende dichter, hij onderhield ook nauwe contacten met schrijvers en dichter
Maar Dylans literaire allusies reiken verder dan de Beatgeneratie. De titel van ‘Gates of Eden’, het B-kantje van zijn hit ‘Like A Rolling Stone’ (1965) verwijst naar een gedicht van William Blake: The Gates of Paradise.
Bob Dylan – Gates of Eden
Of war and peace the truth just twists
The lamppost stands with folded arms
The savage soldier sticks his head in sand
With a time-rusted compass blade
Relationships of ownership
The motorcycle black Madonna
The kingdoms of experience
The foreign sun, it squints upon
At dawn my lover comes to me |
William Blake – The Gates of Paradise
Prologue Mutual forgiveness of each vice,
The Key of the Gates The Catterpiller on the Leaf A dark hermaphrodite we stood,-- Round me flew the flaming sword;
Epilogue (To the Accuser who is the God of this World) Truly, my Satan, thou art but a dunce, |
William Blake publiceerde For the Children: The Gates of Paradise in 1793, als een kinderboek. Het bestond uit zestien platen die hij zelf tekende en die een weergave vormen van zijn zelf ontwikkelde, symbolistische theologie.
Jaren later, rond 1818, bewerkte hij de afbeeldingen en voegde er een proloog, een verklarend gedicht, getiteld ‘The Keys of the Gates’, en een epiloog aan toe. Hij hernoemde het For the Sexes: The Gates of Paradise en voegde het toe aan zijn profetische geschriften. En inderdaad, het laat zich lezen als een soort visioen, een openbaring.
Tweespalt tussen man en vrouw, tussen God en de mens en tussen God en Satan. Dat dualisme dient overwonnen te worden
Het voert wat ver om hier in te gaan op de semi-occulte profetieën van Blake, waar al menig onderzoeker zijn tanden op stuk heeft gebeten. Dit gedicht lijkt vooral te gaan over tweespalt, die de bron is van alle kwaad. Tweespalt tussen man en vrouw, tussen God en de mens en tussen God en Satan. Dat dualisme dient overwonnen te worden.
Wederzijdse vergeving van zonde vormt de poort naar het Paradijs, zo begint Blake zijn gedicht. Is het Paradijs, of de hemel, een plek die afgesloten is van de rest van het heelal? Uit Blakes ‘The Marriage of Heaven and Hell’ weten we al dat hij de twee plaatsen niet zo absoluut van elkaar scheidt, zoals God en de mens bij hem ook één zijn en man en vrouw eveneens. Eigenlijk is het vooral het idee van zonde, het idee dat er zoiets bestaat als goed en kwaad, waar Blake zich tegen verzet.
‘Jehova’s finger wrote the law’ slaat op de tien geboden, die volgens de Bijbel door Gods vinger geschreven zouden zijn op de stenen tafelen (toevalligerwijs ook weer twee stuks). Mozes zou de tien geboden in ontvangst hebben genomen op de berg Sinaï, maar toen hij de berg afdaalde en zag hoe het volk Israël was begonnen met het aanbidden van een gouden kalf, sloeg hij uit woede de tafelen kapot. Het lijkt alsof Blake de tien geboden niet als de kern van het verbond (van God en de mens) ziet, maar als de grootste splijtzwam. Dat idee ligt naar mijn idee ook ten grondslag aan het deel ‘The Key of Paradise’. Hier wordt de slang ten tonele gevoerd die de mens verleid heeft om het verschil te leren kennen tussen ‘good and evil, virtue and vice’. Kennis vormt de bron van alle kwaad: ‘Rational truth, root of evil and good’. In de epiloog lijkt hij zelfs God en Satan gelijk te stellen. Want hij richt zich tot ‘the Accuser who is the God of this World’ en spreekt hem aan als ‘my Satan’.
Eigenlijk is het vooral het idee van zonde, het idee dat er zoiets bestaat als goed en kwaad, waar Blake zich tegen verzet
De tekst van Dylan vertoont vooral gelijkenissen met die van Blake als het gaat om de vorm. Net als Blake lijkt Dylan een visioen te beschrijven, of misschien eerder een nachtmerrie. Zijn apocalytische visioen is echter geheel anders dan dat van Blake. De coupletten van het nummer beschrijven een samenleving in verval en eindigen elk met de belofte van de Hof van Eden. Toch valt ook direct op dat die Hof van Eden, dat Paradijs, nooit daadwerkelijk bereikt wordt. Het blijft een belofte. De personages in het lied leven in een imperfecte wereld. Waarheid, zo horen we uiteindelijk in het laatste couplet, bestaat niet buiten de poorten van de paradijshof. Maar bestaat er wel zoiets als een hiernamaals? Hoewel het hele nummer er wel over gaat, lijkt het juist dat bestaan ervan in twijfel te trekken.
In het eerste couplet zien we een engel als een cowboy op de wolken rijden, op zoek naar de zon, met een kaars in zijn hand. Wat volgt is een bonte stoet: lantaarnpalen als poortwachters. Huilende baby’s, een wilde soldaat met zijn kop in het zand, een blootvoetse jager die doof geworden is, om er eens een paar te noemen. Dan volgt Aladdin met zijn lamp en een door de tijd aangetast kompas. Hij berijdt samen met enkele kluizenaar-monniken een gouden kalf en belooft het paradijs.
In de Bijbel is het gouden kalf het symbool voor afgoderij en ook vandaag de dag brengen we het vaak in verband met de keuze voor geld in plaats van God. Dylan lijkt er – in navolging van Blake – een positievere betekenis aan toe te kennen. Het is niet het kalf geweest dat tweedracht heeft veroorzaakt, maar de tien geboden. Het gouden kalf leidde tot de (tijdelijke) opheffing van die geboden, omdat Mozes dankzij dat kalf de tafelen aan stukken sloeg.
De tekst van Dylan is, evenals die van Blake, obscuur. Maar aan beide teksten ligt een diep wantrouwen tegenover de christelijke theologie ten grondslag. De mythe van een paradijs, of dat nu opgevat wordt als de oorsprong van de mens of de bestemming van de mens (het hiernamaals), verwerpen zij beiden. Bij Dylan klinkt die constatering bitter, bij Blake eigenlijk best hoopvol: het paradijs moet niet buiten ons gezocht worden, maar in ons.
Foto: Xavier Badosa