Familie
Ik rijd over de Enneüs Heermabrug naar IJburg. Dat is die witte brug met die gekke kronkel erin, die zo’n beetje voorkomt dat IJburg een eiland is. Ik vind het een minpunt dat het geen ophaalbrug is. Het lijkt me goed voor de leefbaarheid ter plaatse als IJburg beperkt toegankelijk zou zijn. Een zekere mate van ballingschap bevordert de gemeenschapszin.
IJburg zou perfect zijn voor wolkenkrabbers zo hoog dat je ze vanuit Oud-west kan zien. Als je zichtbaar bent vanuit de stad, dan hoor je er ook bij. Ik stel me dikwijls voor hoe het zou zijn om de Zeeburgertunnel uit te komen met aan je linkerhand glinsterende kolossen die oprijzen uit het water en nergens anders oog voor lijken te hebben dan de hemel waar ze naar reiken. Een restaurant met uitzicht op de Afsluitdijk. Appartementen voor sjeiks en Chinese miljardairs, maar ook sociale woningbouw. Hypermoderne musea en galeries. Ondergrondse concertzalen. Helikopterplatforms. Rem Koolhaas. Voor elk wat wils.
'Als je zichtbaar bent vanuit de stad, dan hoor je er ook bij'
Helaas. Amsterdam is bang voor wolkenkrabbers, en die angst is nergens zo tastbaar als in IJburg. Ik zie de gemiste kans, de ontbrekende bovenhelft. Ik zie een geamputeerd Manhattan aan het IJ. Het ziet er allemaal leefbaar en prettig uit, maar ook inwisselbaar met KNSM- en Java-eiland, Houthavens en Oosterburgereiland. Vinex in optima forma.
De brede IJburglaan voert me naar het Theo van Goghpark, waar ik uitstap. De lucht is gevuld met gekwetter van spreeuwen. Een gerieflijk geluid. De lucht is nat, maar zacht. Het grijs is oneindig en dik en voelt al dagen als een spaarlamp die maar niet opwarmt. Het gaat naadloos over in mijn hoofd en ik vraag me af waar het eerder zo grauw was. Het gemaaide gras lijkt een verbaasde geur te verspreiden, alsof het weet dat het een ongepaste geur is in december.
'Het grijs is oneindig en dik en voelt al dagen als een spaarlamp die maar niet opwarmt'
Dan zie ik Familie van Paul de Reus, het kunstwerk waar ik naar op zoek was. De frisse kleuren steken fel af tegen de bakstenen achtergrond en het grijze plafond. Familie is een vrolijk tafereel, aan het begin van een uitgestrekt park. De perfecte plek voor dit beeld. Een man en een vrouw liggen in het gras, hand in hand met gelukzalig gesloten ogen. De gezichten zijn bedekt met versgemaaid gras. Hun benen steken recht omhoog en op hun voeten staan hun zoon en hun dochter. De jongen ruikt aan een bloemetje. Het meisje kijkt bedenkelijk naar de jongen terwijl ze een soort dropveter eet. De dochter gaat hetzelfde gekleed als haar moeder en de zoon als zijn vader. De ouders vormen zo een soort spiegelbeeld van hun kinderen. Ik zie er geen familie in. Ik zie een verliefd stel dat elkaar hun hele leven al kent. De kinderen zijn een projectie van een zoete zomerherinnering. Een willekeurige greep uit de momenten dat ze in dezelfde straat woonden en elkaar nog niet als geliefden zagen. Pesterijtjes in de tijd dat de zomers jaren leken te duren.
Nu, hand in hand in het gras op een perfecte zomerdag, op het moment dat er opnieuw zo’n zomerherinnering gemaakt wordt als geliefden, dragen ze deze projectie op hun voeten. Als een schuddebol zonder sneeuw. Ik probeer niet aan zoete zomerherinneringen te denken, maar het is al te laat.
In onze eerste lente, toen we vers in Japan woonden, ontdekte ik de stad met mijn dochter Bennie. Zij ging nog niet naar school. Samen overal op de fiets naartoe. De Sakura – kersenbloesem - brak laat aan dat jaar, en op een warme dag fietsten we naar Shinjuku Gyoen Royal Garden, een prachtig en enorm park. Ik had nog nooit zoiets gezien. Iedereen zat hutjemutje onder de sakuraboom te picknicken. Een zee aan blauwe kleedjes onder de roze bloesems, terwijl de rest van het park vrijwel leeg was. Elk jaar in de sakuratijd is het traditie voor de Japanner om tenminste één keer onder een bloeiende boom picknicken. Wisten wij veel. We kochten een kleedje bij een 7-Eleven en even later zaten we op onze sokken op een kleedje tussen de Japanners, die allemaal niet zuinig alcohol dronken. Het was gemoedelijk, er werd niet geschreeuwd of baldadig gedaan. Japanners krijgen rode wangen en de slappe lach, en vallen dan in slaap. Bennie kreeg veel aandacht en genoot zichtbaar. We verstonden nergens een woord van. We aten onigiri, rijstballen. Toen ze die van haar op had leunde ze tegen me aan.
‘Dit vind ik echt leuk, papa,’ zei ze voldaan.
‘Ik ook, lieverd.’
Familie, 2008
Paul de Reus
Theo van Goghpark, IJburg