Een ode van Maartje Wortel aan de verhalen van Lucia Berlin
'Er zijn levende schrijvers nodig om de doden een nieuw begin te kunnen gunnen'
(Nawoord bij Lucia Berlin - Avond in het Paradijs)
Maartje Wortel
Hij zuchtte. ‘Man, man, man… ik haat eindes. Doe mij maar
een begin.’
‘Te gek,’ zei Lisa. ‘Doe mij ook maar een begin.’
Ja, doe mij dus ook maar een begin. Maar dit is een nawoord. Al eerder schreef ik een voorwoord bij de verhalenbundel Handleiding voor poetsvrouwen van Lucia Berlin. De uitgever moet gedacht hebben: een beetje afwisseling kan geen kwaad. En daarom schrijf ik nu een nawoord bij Avond in het paradijs.
Een nawoord is geeneens een einde. Het is een einde maken aan het einde. Ik zou u willen vragen: begin opnieuw. Met het herlezen van Lucia Berlin, met een liefde, misschien met het leven. Ik zal met dit nawoord niets toevoegen aan het werk van Berlin. Dat hoeft ook niet. Ik zal herhalen wat zij schreef. Er zijn levende schrijvers nodig om de doden een nieuw begin te kunnen gunnen. Ik gun Lucia Berlin alles.
Onlangs bezocht ik een avond over het korte verhaal. Een hoogleraar hield een rede over dit genre. Hij zei: ieder verhaal, ieder leven, laat zich samenvatten in een paar zinnen. Waar het verder om draait zijn de details. Het zijn de details die een verhaal of een persoon uniek maken. Lucia Berlin wist dit ook. In deze bundel schreef ze:
Hij was de meest sexy man die ik ooit had ontmoet. Vrouwen vielen bij bosjes voor hem, hij had het met de hele kunstfaculteit gedaan. Het had te maken met macht, energie en visie. Niet met toekomstvisie of zo, hoewel hij die ook had. Hij zag alles. Details, het licht op een fles. Hij zag graag dingen, keek graag. En hij zorgde ervoor dat jij keek, dat je een schilderij ging zien, een boek las. Dat je een aubergine aanraakte, warm in de zon.
Lucia Berlin doet hetzelfde. Ze zorgt ervoor dat jij kijkt. Filmisch. Vertrouwend op de beelden. Vertrouwend op de taal. De herhaling. Een handvol details. Er zit zoveel levenslust en ritme en seksualiteit in de details die ze beschrijft. Bij veel schrijvers heb je tijdens het lezen van een verhaal het gevoel dat ze vooral geschreven hebben. Dat ze goed opgeschreven hebben wat ze (meestal van de buitenkant) hebben gezien en gedacht. Maar bij Berlin heb je (ik althans) ook echt het idee dat ze al die woorden doorleefd heeft. Dat maakt de verhalen op een verwarrende manier emotioneel en zacht. Ik gebruik het woord verwarrend omdat Berlin over het algemeen een harde en rauwe werkelijkheid beschrijft.
Er zijn dingen waar je mensen nooit over hoort. En dan bedoel ik niet de moeilijke dingen, zoals liefde, maar de ongemakkelijke, zoals hoe leuk begrafenissen soms zijn of hoe opwindend het is om gebouwen in brand te zien staan.
En:
Moet je die mensen daar beneden zien, Shirley. Ze lopen rond, zitten in de auto, brengen bloemen mee. Ze zijn ooit allemaal verwekt. Twee mensen verwekten hen en toen kwamen ze allemaal ter wereld. Ter wereld. Waarom praat niemand daar ooit over? Over sterven en geboren worden?
Waarom praten mensen over zo weinig dingen waar ze bang voor zijn?
Berlin laat zien dat de literatuur de moeilijke dingen wel makkelijker kan maken. In een van de verhalen van Berlin leest het ene personage het andere Toergenjevs Eerste liefde voor. Sowieso krijg je van Berlins verhalen zin om te lezen, niet alleen dankzij haar stijl of haar blik, maar ook omdat ze nogal veel verwijzingen naar de literatuur maakt. Ook krijg je zin om hardop voor te lezen. Of ja, eigenlijk ook gewoon om te leven. Werkelijk te leven.
Onlangs ontmoette ik een meisje op een festival op een eiland. Iedereen was aan de drugs. Omdat ik zelf geen drugs gebruik en ook geen verstand van drugs heb dacht ik: al deze vreemde mensen zijn onverwachts gewoon extreem aardig. Ik dacht weer eens dat het kwam door de nabijheid van de zee, met chemische reactie hield ik geen rekening. Het meisje en ik dansten met elkaar en niet veel later kusten we ook met elkaar en we liepen met de hele groep naar het strand. Het was nacht. We zagen niet veel, maar we zagen de zee, en het meisje en ik hielden elkaars hand vast. Er kwam een man naast ons zitten. Of eigenlijk moet ik zeggen: liggen. Of eigenlijk moet ik zeggen: krioelen. Hij was naakt. Hij krioelde en alles wat hij kon zeggen was: niet doen.
Wij stelden hem vragen. En hij zei alleen maar: niet doen.
Iemand opperde dat die man voor alle werkwoorden het woord ‘doen’ in de plaats zette. Ik weet niet of het waar was, maar mocht dat zo zijn dan wilde die naakte door het zand krioelende man niet veel. Niets eigenlijk. Wat ik me in zijn geval overigens goed voor zou kunnen stellen. En God weet waarom, maar precies op dat moment aan zee, met een naakte man naast ons die zei: niet doen, niet doen, besloten dat meisje en ik elkaar nog eens te zien (met telefoonnummers en zo).
Niet veel later nam ik de trein van Amsterdam naar Rotterdam, naar haar toe. Ik las in dit boek:
Ze oefenden met z’n drieën het zoenen op het medicijnkastje. Maar als je het kastje zoende, belandde je neus naast het deurtje met de spiegel. Waar gingen neuzen heen? Zo weinig wisten ze over de liefde.
En ineens was ik bang dat ik straks niet wist waar ik mijn neus moest laten. Over zoiets had ik nooit nagedacht. Ik was ook bang dat we niets hadden om over te praten. Dat het in haar geval aan de drugs en in mijn geval aan de zee had gelegen dat we elkaar terug wilden zien. Of aan de man die maar bleef herhalen niet doen, niet doen. En dat wij juist daarom, vanwege hem, wel iets wilden doen.
Het regende heel hard toen ik bij haar aankwam. Ze had de balkondeuren openstaan en stond in de regen te roken. Op haar sokken in de regen te roken.
Alles wat ik zag voelde hevig als déjà vu, maar ik zag wat ik had gelezen.
Ik zie altijd wat ik heb gelezen, en op wat ik heb gelezen word ik verliefd. Als dat wat ik heb gelezen goed is tenminste. Lucia Berlin heeft wat extra details en beelden in mijn leven gebracht. Flessen die uit het raam worden gegooid en uit elkaar spatten als kleine explosies. Fascinaties voor de fontanel. Mensen die er eerst uitzien als dieren, bijvoorbeeld als een klammige zeekoe. En hoe ze later ziektes worden.
Goed. Dat meisje stond in de regen te roken. En ik dacht alleen maar: als ze nu maar niet gaat huilen om haar natte sigaret. Maar zij stapte uit het verhaal. Uit alles wat ik ooit had gelezen. Ze zorgde voor haar eigen verhaal.
Het meisje gooide haar peuk op de grond, trapte het ding uit met haar natte, zwarte sokken. Ze liep naar binnen, kwam naast me op de bank zitten, kuste me zelfverzekerd en vroeg: ‘Heb je wat voor me meegenomen?’ ‘Wat bedoel je?’ vroeg ik. Ik dacht aan chocola of bloemen.
Zij zei: ‘Heb je iets van woorden meegebracht?’
Ze bedoelde, geloof ik, dat ze met me wilde praten, maar ik dacht dat ze het over de literatuur had. Als ik niet weet wat ik moet zegen denk ik altijd dat de mensen over literatuur willen praten.
Ik zei: ‘Ze hebben me gevraagd een nawoord te schrijven voor dit boek,’ en pakte de drukproef van Avond in het paradijs uit mijn tas.
‘Nawoorden zijn kut,’ zei ze.
‘Waarom?’ vroeg ik.
‘Omdat dan alles al is afgelopen,’ zei ze. ‘Een begin,’ zei ze. ‘Het gaat om het begin.’
‘Een kenmerk van het korte verhaal is dat ze eigenlijk pas beginnen als je ze uit hebt,’ zei ik. ‘Het einde is daar per definitie een begin.’
‘Prima,’ zei ze. ‘Schrijf dat maar op. Ik zou zulke dingen wel geloven.’
Ze liep nu weer op die natte sokken van haar naar het aanrecht en ze schonk rode wijn in glazen als vissenkommen. Ik dacht dat ze me af wilde kappen, maar ze wilde toch iets meer weten.
‘Als je aan mij uit zou moeten leggen waar het werk van Lucia Berlin over gaat,’ zei ze, ‘wat zou je dan zeggen?’
‘Die vraag is ook best wel kut,’ zei ik.
Daar kon het meisje niet om lachen. ‘Serieus,’ zei ze. ‘Ik wil het echt weten.’
‘Die zin heeft Lucia Berlin zelf opgeschreven,’ zei ik. ‘De zin die eigenlijk al haar werk samenvat. En als je al haar werk samenvat, vat je iets veel groters samen.’
Ik bladerde door het boek op zoek naar de zin die ik onderstreept had. En ik las dat meisje voor:
Eén woord, één gebaar kan een heel leven veranderen, kan alles kapotmaken of helen.
‘Mooi,’ zei ze.
‘Ja,’ zei ik. ‘Het is nogal prachtig. En meer heb ik er niet over te zeggen,’ zei ik.