Wettig en overtuigend bewezen (1). Of de officier zich ook zomaar in elkaar laat slaan
“De kermis in Hoogwoud, altijd gezellig.” Het lijkt een aanbeveling, maar uit de mond van de Alkmaarse rechter klinkt het sarcastisch. Voor haar zit de potige wasmachinemonteur Maarten S. (29) uit Opmeer, in een bevlekt overall. Hij wordt ervan verdacht een plaatsgenoot op 24 juni 2018 zwaar mishandeld te hebben. “Kan het zijn dat u hem met een schilderij op zijn hoofd heeft geslagen?” vraagt de rechter.
Waar Maarten er op het bureau het zwijgen toe deed (jullie verdraaien alles, had hij tegen de politie gezegd, laat het maar voor de rechter komen), daar praatte hij afgelopen donderdag in zittingszaal 4 honderduit. Met stemverheffing: “Ja! Maar ik had al eerder mot met hem! Hij heeft mij lopen bedreigen toen ik wat over zijn vriendin had gezegd!”
“Kan het zijn dat u hem met een schilderij op zijn hoofd heeft geslagen?” vraagt de rechter
Op de kermis liepen ze elkaar tegen het lijf. Er ontstond een woordenwisseling. Volgens het slachtoffer, een man van zijn leeftijd, ging Maarten zo dichtbij staan dat hij zich bedreigd voelde en wegrende, een zaaltje in. “Ik heb hem alleen uitgelachen”, zegt Maarten daarover. “Ik was niet gewelddadig. En toen kreeg ik opeens van zulke harde klappen.”
De vermeende dader is dus eerst zelf geslagen? Daar kijkt de rechter van op. Geen enkele getuige heeft dat gemeld. Volgens haar informatie voelde Maarten zich alleen verbaal geprovoceerd, trok toen een schilderij van een muur en sloeg dat kapot op het hoofd van het slachtoffer.
De officier houdt Maarten voor dat hij in drie proeftijden loopt. Wegens geweldsmisdrijven en vermogensdelicten. Er hangen voorwaardelijke werkstraffen en twee maanden cel boven zijn hoofd. Maarten onderbreekt de officier met luide stem. De politie had hem er zelfs van beschuldigd dat hij cocaïne dealde, zegt hij. Terwijl hij al jaren bezig is om op het rechte pad te blijven.
“Als ik even mag uitpraten…”, zegt de officier. Ze leest een verklaring voor van een getuige die zag dat Maarten na de aanval met het schilderij “alleen nog een stukje lijst in zijn handen had”. Over coke heeft ze niks gelezen, maar nu Maarten er zelf over begint, wil ze toch wel weten hoe dat zit. Maarten zegt dat de politie daar uit het niks mee kwam, vanwege valse geruchten.
“Ik heb mezelf alleen verdedigd toen ik klappen kreeg”, legt hij uit. “Ik zat hem alleen maar een beetje te sarren, een beetje te pesten. Dat is toch niet verboden?”
“Nee”, beaamt de officier. “Maar slaan is wél verboden.”
“Moet ik me dan zomaar in elkaar laten slaan?! Dan weet iedereen toch dat ik zomaar in elkaar geslagen kan worden! Jij zou toch ook terugslaan als je geslagen wordt?”
De rechter grijpt in. “De officier is er niet om uw vragen te beantwoorden!”
Maarten trekt zich daar niets van aan: “Moet ik dan netjes weg gaan lopen?”
“U had inderdaad weg moeten lopen”, antwoordt de officier.
“Maar ik heb klappen gehad!”
Officier: “Oké… ik denk dat we klaar zijn.”
De rechter wil de persoonlijke omstandigheden doornemen, maar wordt onderbroken. “Ja, wat moet ik in zo’n situatie doen dan?!”, brult Maarten. “Ik ben toch geen pussy die gaat weglopen?! Ik kan dan niet weglopen. In mijn hoofd word ik dan gewoon heel boos. Wat moet ik dan doen?!”
De rechter: “Misschien gaat de officier straks op die vraag nog een antwoord geven.”
Uit het dossier haalt ze een brief van een werkgever. Maarten werkt bij een witgoedbedrijf, met behoud van uitkering. Tweedehands wasmachines bezorgen en installeren. “Als Maarten wegvalt, zou dat een grote tegenvaller zijn.” In het dossier zitten ook documenten van het slachtoffer. Een foto van een redelijk nieuw T-shirt “met bloedvlekken die er niet meer uitgaan”. Een briefje over verlofuren en inkomstenderving van 27,24 euro. Foto’s van kleine wondjes. En een verzoek tot 450 euro smartengeld. “Ik heb veel last van mijn schouder en hoofd gehad”, schreef het slachtoffer. “Ik ben ontzettend geschrokken en bang voor represailles.”
“Zoek hulp voor je agressie, dan heb je handvatten als je een waas voor je ogen krijgt. Dat zou mijn advies zijn.”
Het woord is aan de officier. “Stel dat u inderdaad als eerste geslagen bent, dan betekent dat niet dat je vervolgens los mag gaan. Hij rende weg, dus op dat moment was er geen situatie waarin u zich moest verdedigen. Van mij hoef je niet in een hoekje te gaan huilen, maar als ik in drie proeftijden zou lopen, zou ik niet het risico nemen voor eigen rechter te gaan spelen.” En dat heeft Maarten volgens haar wel gedaan. “Zoek hulp voor je agressie, dan heb je handvatten als je een waas voor je ogen krijgt. Dat zou mijn advies zijn.” De officier eist tenuitvoerlegging van voorwaardelijke taakstraffen: 25 uur plus 60 uur. “En die twee maanden gevangenisstraf alsnog uitzitten.”
Van de zojuist nog zo strijdlustige verdachte is niets meer over. Hij verbergt zijn gezicht.
De advocaat staat op en neemt de tijd om de vordering van de benadeelde partij te bestrijden. Bloedvlekken kun je erop allerlei manieren uitkrijgen, zegt hij. En die schouderkramp heeft meer weg van een sportblessure. Het ging om een piepklein schilderij, benadrukt de advocaat. “Van A5-formaat. De helft van een A4-tje.” Die twee maanden onvoorwaardelijke cel wil hij laten omzetten in een taakstraf. “Ik ken Maarten al een hele tijd. Hij is een andere weg ingeslagen. Geef hem die taakstraf en hij zal als een gek aan de slag gaan met de Reclassering, ook voor zijn agressie.”
De rechter trekt zich tien minuten terug om te wikken en te wegen. Eenmaal terug, na tien minuten, leest ze haar vonnis voor. Geen zware mishandeling, stelt ze, maar een gewone. Van zelfverdediging was echter geen sprake. “Van dat verweer maak ik gehakt. Hij rende weg, dan verlies je je recht op noodweer. Ga je er dan nog achteraan, dan speel je voor eigen rechter. Dat heet eigenrichting.” Voor alle ellende moet Maarten zijn slachtoffer 100 euro betalen. “Als goedmakertje.”
“U was een gewaarschuwd mens”, vervolgt de rechter. “Hoe vaak moet u hier nou nog voor het hekje verschijnen?”
“U was een gewaarschuwd mens”, vervolgt de rechter. “Hoe vaak moet u hier nou nog voor het hekje verschijnen?” Voor “het akkefietje met het schilderij” legt ze een taakstraf van 120 uur op. De tenuitvoerlegging van één voorwaardelijke taakstraffen wijst ze toe: nu 25 uur werken. Die van 60 uur is volgens haar te oud. En de twee maanden voorwaardelijke cel? Maarten hoeft niet de gevangenis in. Wel wordt een maand omgezet in een werkstraf van 120 uur, die snel moet worden uitgevoerd. Voor de andere maand wordt de proeftijd verlengd. Als stok achter de deur. “Volgens mij ben ik er dan”, besluit ze.
“Heeft u nog een laatste woord?”, vraagt ze aan Maarten. Stilletjes: “Ik mag in mijn handen knijpen.”
Maarten ziet af van hoger beroep. De officier wil daar nog wel even over nadenken. “Het leven is een stuk rustiger als u een minder kort lontje heeft”, geeft de rechter Maarten nog mee. “Misschien moet u voor daarvoor zélf eens hulp gaan zoeken.” Maarten knikt, en zegt: “Hartstikke bedankt voor alles.”