Wettig en overtuigend bewezen (4) Een onontwarbare kluwen van een straatruzie
“Niet zo stoer doen jij.” Met die woorden kwam voor Luuk een einde aan een vrolijke stapavond. De 16-jarige jongen werd in de nacht van 20 oktober 2018, ter hoogte van het BP-tankstation aan de Soomerwegh in Castricum, van zijn fiets geslagen. Daarna werd er volgens getuigen vol op hem ingetrapt, zelfs tegen zijn hoofd.
Luuk kwam er nog goed vanaf: een sneetje, een buil, hoofdpijn en een zere borst. In zijn aangifte, en in de verklaringen van zijn stapvrienden, werden de 18-jarige Brian en de 20-jarige Jeremy aangewezen als aanstichters van dit straatgevecht. Hoe de betrokkenen elkaar kennen, wordt niet duidelijk. De tenlastelegging luidt: openlijk geweld in vereniging. Artikel 141, Wetboek van Strafrecht.
Het is nu ruim drie maanden later. Vandaag, woensdag 23 januari 2019, staat het duo terecht in het gerechtsgebouw van Alkmaar.
“Bent u daar nou geweest?” vraagt de politierechter aan Brian.
“Wel geweest, maar ik heb niemand geslagen," zegt Brian.
Of Brian iets harder wil praten, vraagt de rechter.
“Kent u Jeremy?”
“Nee, ik ken hem niet.”
De rechter richt zich tot Jeremy. Getuigen hadden het over een vechtersbaas met een rode jas. De verbalisanten koppelden dat profiel aan Jeremy. “Was u dat met die rode jas?” vraagt de rechter.
“Ik had geen rode jas aan," zegt hij.
“Opvallend dat u zegt dat u geen róde jas aanhad. Welke kleur dan wel?”
Geen reactie.
Twee zwijgzame, ontkennende verdachten. Ruim een uur demonstreerden ze ter zitting een gesloten houding. In zijn aangifte meldt Luuk dat er een scooter naast hem kwam rijden. Toen hij eenmaal van zijn fiets geslagen was, en ook zelf terugsloeg, mengden twee andere jongens, eveneens per scooter, zich in het gevecht met Luuk en z’n vrienden. De getuigen, allemaal op de hand van Luuk, meldden dat er ook een stok uitgeschoven zou zijn. Mogelijk een ploertendoder, een verboden slagwapen. Jeremy zou de jongen in de rode jas zijn. Brian, op de andere scooter, zou ook geslagen hebben.
De rechter bladert in het dossier. Brian zei op het bureau dat hij vanwege “een paar biertjes” een “zwart gat” heeft. Hij weet alleen zeker dat hij niet sloeg. De Reclassering rapporteert over zijn “foute vrienden”, “verminderde handelingsvaardigheden”, “zorgelijke thuissituatie” en “gebrek aan zinnige dagbesteding”. Brian krijgt reeds hulp om “zijn leven structuur te geven”, maar werkt daar niet zo goed aan mee. “Het lijkt of hij niet wil of snel opgeeft.” De Reclassering adviseert de rechtbank intensieve jeugdzorg voor pubers met een beperking. Wat dat betreft rolt Jeremy wat gemakkelijker door het leven. Hij woont bij zorgzame ouders en verdient wat geld met dakkapellen. Wel zat hij nog in zijn proeftijd wegens diefstal: er hangt een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur boven zijn hoofd.
“Als u onder toezicht komt," vraagt de Officier van Justitie aan Brian, “werkt u dan nu wel mee?”
Brian: “Als het moet, dan moet het.”
Dat neemt de officier mee in haar eis, die ze als volgt inleidt: “Ik vind deze ontkennende verdachten ongeloofwaardig. Het parool van Luuk acht ik wel geloofwaardig.” Ondersteunend bewijs is dat de politie Jeremy met een rode jas aantrof. En dan zijn er nog wat beschadigingen op zijn scooter: die komen overeen met beschrijvingen van de val van dat voertuig, toen het al stilstond. Over de exacte aanleiding van het gevecht tast iedereen in het duister. Ja, dat Luuk niet zo stoer moest kijken, maar is er daarvóór ook iets gebeurd? Het lijkt zinloos geweld in zijn puurste vorm. “Dit is een ernstig feit," vervolgt de officier. “Het gaat om uitgaansgeweld waarbij alcohol in het spel is. Dit soort incidenten leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het slachtoffer was nog maar 16.”
Bij Brian volgt de officier het jeugdstrafrecht: 60 uur taakstraf, waarvan 30 uur voorwaardelijk en verplichte hulp bij het dagelijks leven. Jeremy is nog niet eerder veroordeeld voor geweld, maar moet die voorwaardelijke straf van 40 uur wegens diefstal nu wel uitvoeren. Plus 120 uur voor dit delict.
De advocaat staat op, strijdbaar: “Er worden namen genoemd, maar de signalementen ontbreken. De meeste getuigen zijn slechts telefonisch gehoord. Het geeft geen duidelijk beeld van wat zich daar afspeelde. Als ik zelf moet interpreteren, zegt dat iets over de kwaliteit van het onderzoek. Die stok is ook niet gevonden. Daarbij: cliënten werd voorgehouden dat er camerabeelden zouden zijn. Maar die zijn er niet. Waren die er maar! En waarom niet even de moeite genomen om deze jongens aan de ene kant van de doorkijkspiegel te plaatsen en de getuigen aan de andere kant? Wie wat gedaan heeft, dat blijft nu boven de markt hangen. Daarom vraag ik om vrijspraak voor beide cliënten. Als ik geen duidelijk beeld krijg van de groep, dan kan er ook niet tot straffen worden overgegaan.”
Dat pleidooi lijkt aan te komen bij de rechter. Ze sluit het onderzoek, maar spreekt niet – zoals bij veel andere zaken – direct het vonnis uit. “Ik trek me even een paar minuten terug.”
Er is wettig en overtuigend bewijs dat Brian heeft deelgenomen aan het gevecht, concludeert ze even later. Ze veroordeelt hem daarom voor openlijke geweldpleging en volgt de eis van de officier: een taakstraf van 60 uur waarvan 30 uur voorwaardelijk. “Met een meldplicht bij de Reclassering. U moet meewerken aan hulp bij een passende dagbesteding.” Ook in het geval van Jeremy zegt ze voldoende bewijs te hebben. “U bent herkend aan de rode jas.” Ze veroordeelt hem tot 120 uur taakstraf, waarvan 60 uur voorwaardelijk. En tenuitvoerlegging van die 40 uur wegens een eerdere diefstal.