Gesprek in de lucht
Mijn buurman is een jongeman met een gezicht zo glad als een baby, klompjes goud in de oren en massieve gouden ringen om de vingers. Vlak na het opstijgen bestelt hij bij een stewardess een whisky cola. Nog voordat ze terug is bestelt hij er bij een andere stewardess nog één. Direct nadat hij de eerste cup achterover heeft geslagen wordt de tweede bezorgd. Hij neemt een flinke slok, kijkt mij aan en glimlacht.
In samenzweerderig Sranang Tongo zegt hij: ‘Zo, als ik dat op heb ben ik op een bepaald niveau. Dan ga ik straks bij die meiden achter in het vliegtuig langs.’
Hij gooit de KLM-deken over zijn hoofd en blijft vijf minuten bewegingloos zitten. Dan trekt hij de deken naar beneden, kijkt mij met glazige ogen aan, knikt, en staat op.
De vlucht verloopt rustig. Bij de toiletten, een paar stoelen voor mij, discussiëren twee landgenoten luidruchtig over de hygiëne in restaurants. En of je die aan de netheid van het toilet kunt aflezen. De een heeft een zonnebril op en draagt een felgekleurd vakantiehemd, de ander een wollen muts en een lange bruine regenjas. In dit niemandsland boven de oceaan gelden geen kledingvoorschriften.
Pas kort voor de landing keert mijn buurman terug. Ik ben net bezig met het invullen van het immigratieformulier. Het papier is al vijfendertig jaar even dun en de vragen geven mij altijd het gevoel dat ik een vreemdeling ben in mijn eigen land.
Mijn buurman laat mij zijn formulier zien. Het is gedeeltelijk ingevuld.
‘De rest moet je ook invullen,’ zeg ik tegen hem.
’Wat moet ik hier invullen?’ vraagt hij en wijst naar de regel: adres in Suriname.
’Je adres in Suriname, natuurlijk!’ zeg ik en begin te lachen.
Hij blijft echter naar het formulier staren. Heeft hij geen verblijfplaats in Suriname? Dan zie ik dat zijn hand geen grip op de pen lijkt te kunnen krijgen. Heeft iemand anders het formulier voor hem ingevuld? ‘Zal ik het voor je invullen?’ vraag ik.
Hij schuift het opgelucht naar mij toe. ‘Ik ben te vroeg van school gegaan,’ legt hij uit. ‘Het was een keuze. Maar ja, studeren is ook niet alles. Van al dat nadenken kun je gek worden.’
‘Zeker,’ zeg ik.
Ik lees wat er al ingevuld is op zijn formulier. ‘Ben je pas negentien?’ vraag ik.
Hij kijkt mij aan alsof ik hem een groot compliment heb gegeven en lacht. ’Ik zie er ouder uit, hè?’ Op die leeftijd ben je daar nog trots op.
’Veel ouder,’ antwoord ik. Gezien zijn leeftijd voel ik mij geroepen wat wijze raad te geven. ’Ben je voorzichtig met, eh...?’ Ik glimlach zo vaderlijk mogelijk.
Hij kijkt ernstig. ’Ik ben heel voorzichtig,’ zegt hij. ’Ik doe het niet met veel meisjes. In Nederland heb ik er drie die ik zoen. Rustige, serieuze meisjes.’
Ik knik. Vragen of het alleen bij zoenen blijft, gaat te ver.
‘Ik ben pas een jaar in Nederland, hoor. In Suriname wachten er meisjes op mij. Één is er gek op me. Als ik wil kan ik er vanavond al naartoe.’ Zijn ogen glanzen en hij kijkt mij aan zonder mij te zien. ‘Mijn broer regelt altijd meisjes voor mij, maar ik zeg hem steeds dat hij dat niet moet doen. Als ik ze niet leuk vind en ze weg stuur, hoe gaat hij het dan vinden?’
Ik knik alsof ik ook vaak dit soort problemen heb gehad.
Dan zet de piloot de daling in. We kijken naar de boomtoppen die een dicht groen dak vormen en de rivieren die er kronkelend hun weg in zoeken. ’Mi kondre (mijn land), mi kondre…’ zegt mijn buurman. Hij begint ritmisch op zijn dijen te slaan en zingt een refrein. Twee woorden die ik niet versta. Hij kijkt mij aan alsof hij verwacht dat ik mee zal doen. Hij zingt door, telkens dezelfde twee woorden. Het komt ergens diep van binnen. Ik kijk naar buiten en voel het ook. Mi kondre.