Maand van de filosofie #2. Recensie Tim Fransen – ‘Het leven als tragikomedie’ (Merel Aalders)
Tragedie en komedie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, vindt Fransen in Het leven als tragikomedie, en ondersteunt dat treffend met een toegankelijke, humoristische toon. Verwijzingen naar comedies als de Britse tv-serie The Office en films van Woody Allen (een persoonlijke favoriet) herinneren de lezer er dan ook aan dat het leven ook lichte kanten heeft. Het boekje leest vlot door het toegankelijke taalgebruik en beroept zich zonder wikken of wegen op allerlei basale waarheden die we, zo lijkt het, ondertussen allemaal wel geaccepteerd zouden moeten hebben. Dat God dood is, bijvoorbeeld, maar dat we vrijwillig in allerlei andere leugens geloven, dat we onze eigen moraliteit chronisch overschatten en dat we de werkelijkheid eigenlijk nooit helemaal kunnen kennen.
Het is verleidelijk deze uitspraken als vanzelfsprekend aan te nemen. Ik ben dan ook niets tegengekomen waarbij ik echt de neiging voelde er tegenin te gaan, maar ik weet nog niet of dat ligt aan Fransens overtuigingskracht (hoewel het misschien niet de taak van een filosoof is iedereen met je in overeenstemming te brengen), of dat ik gewoon in dezelfde bubbel van Randstedelijke millennials met culturele interesses zit.
Tim Fransen is behalve filosoof ook cabaretier, en daar kun je tijdens het lezen van Het leven als tragikomedie niet omheen. Naast de neiging tot het maken van aanstekelijk suffe dad jokes (over het verschil tussen dierlijk en menselijk psychisch leed, bijvoorbeeld: ‘Al moet ik zeggen dat ik bij de hond van mijn ouders wel eens denk: een duidelijk gevalletje borderline. Volgens mijn ouders vertoont hij echter volkomen normaal gedrag voor zijn ras. Het is een borderlinecollie’) wordt er om een reactie los te maken ook steeds een beroep gedaan op de gedeelde ervaring: er wordt in ‘we’-vorm gesproken en ‘we’ worden dan ook steeds impliciet gevraagd: ‘Herkenbaar, hè?’
Die manier van praten heeft veel weg van de aanstekelijke retoriek van populaire werken van auteurs als Dick Swaab en Yuval Noah Harari (die boeken die iedereen in de trein leest), die steeds uit zijn op totalitaire beschrijvingen van ‘het leven’ of ‘de mens’. Het lijkt een trend te zijn het menselijk leven in één, allesomvattend verhaal te willen vangen, waarbij ‘ons’ hele verleden en al ‘onze’ gebreken volledig in kaart moeten worden gebracht om iets te kunnen zeggen. Daarvoor moeten ook allerlei iconische experimentjes de revue passeren. Op zich leuk, maar toen ik voor ongeveer de honderdste keer in mijn leven las over het Milgram-experiment, waarbij mensen de opdracht krijgen pijnschokken uit te delen, voelde ik toch een klein beetje cynisme opborrelen.
Ook valt het me op hoe aantrekkelijk het is autoritaire namen en statige quotes op de voorgrond te zetten, en Freud en vooral Nietzsche worden dan ook weer als een soort entiteiten opgevoerd (al miste ik, verbazend genoeg, een verwijzing naar Nietzsches De geboorte van de tragedie). Gelukkig ben ik ook een sucker voor namen als deze, en viel ik als een blok voor de pretentieloze lijn van argumentatie die Fransen aan de hand van deze filosofen volgt. ‘De zinloosheid van het lijden […] was de vloek die tot dusverre op de mensheid rustte,’ haalt hij Nietzsche aan. Voor veel dingen, zoals lijden, is geen legitieme reden aan te wijzen, en bovendien hebben wij als mensen allerlei tekorten in ons denken en kunnen om ermee om te gaan. Ons leven is dus eigenlijk één grote tragedie. Maar voor ons eigen falen koesteren we blinde vlekken. We beschouwen onszelf als uitzonderlijk in allerlei opzichten, vooral morele, omdat we het te moeilijk vinden een pijnlijke realiteit onder ogen te zien. Vanuit evolutionair oogpunt is dat ook logisch, want om te overleven moeten we altijd ergens naar streven, en dus geloven we dat alles steeds maar beter wordt. We kunnen niet zomaar een beetje tevreden zitten zijn, dan zou onze soort (in theorie) ophouden te bestaan.
Fransen wijst op twee fundamentele inzichten:
‘Ten eerste: we zijn niet transparant voor onszelf. De kennis over onszelf heeft gigantische gaten. Ten tweede: we vullen die gaten op met verzinsels. We vertellen een verhaal over onszelf, een verhaal waar we doorgaans heilig in geloven, maar dat in feite alle kenmerken heeft van fictie.’
Als we ons bewust worden van deze tragische eigenschappen, en ze weer met afstand kunnen bekijken, kunnen we er als het goed is ook eigenlijk wel de humor van inzien. Door onszelf niet te serieus te nemen komen we de realiteit onder ogen, krijgen we nieuwe inzichten, en kunnen we onszelf betere gewoontes aanleren. Fransen beschrijft nog veel meer menselijke problemen (lichamelijke tekorten, om mee te beginnen, en de banaliteit van ‘goed’ en ‘kwaad’), die allemaal een plek krijgen in het grote verhaal van de gebrekkige mens.
Een quote van Blaise Pascal in het eerste hoofdstuk viel op, over het leven als lichtflits te midden van twee duistere eeuwigheden (een gezegde, zo grapt Fransen, dat hij nog wel eens op rompertjes voor de baby’s van vrienden wil drukken). Ik heb namelijk niet terug kunnen vinden waar Pascal dit gezegd heeft, terwijl ik de quote wél herkende van een van mijn favoriete schrijvers, Vladimir Nabokov. Zijn autobiografie Speak, Memory opent met de legendarische woorden: 'The cradle rocks above an abyss, and common sense tells us that our existence is but a brief crack of light between two eternities of darkness.' Maar aan wie dit intellectuele eigendom ook mag worden toegeschreven (Nabokov zal ook niet de eerste persoon ooit met deze gedachte zijn geweest), de boodschap is duidelijk: ons bestaan duurt maar een fractie van de gigantische tijdsspanne die ons omvat – geen enkele reden dus om het al te serieus te nemen. Kijk liever een avondje naar The Lego Batman Movie, schrijft Fransen, want van de schurk The Joker kunnen we nog veel leren. Over misplaatste zelfliefde, bijvoorbeeld, en over eenzaamheid. Als je wil weten wat die begrippen allemaal betekenen voor ons bestaan, zou ik Het leven als tragikomedie maar eens gauw openslaan.
Merel Aalders studeert filosofie en literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en loopt stage bij Lebowski Publishers.