Studiegenoten
Tijdens het bespreken van hoe het nu met eenieder ging, zei het meisje zonder kinderen: ‘Ik kan ieder moment gebeld worden, en dan moet ik opnemen en weg.’ Ze haalde een prepaid telefoon uit haar broekzak.
Ik zei: ‘Wat mysterieus, wie gaat je bellen?’
Ze gaf geen antwoord maar zei dat ze op een basisschool werkte.
Ik vroeg of het meisje met de kinderen nog in Enschede woonde, waar we autonome kunst gestudeerd hadden.
‘Dat kan ik niet zeggen.’ Er viel een onduidelijke stilte maar ze lachte er wel bij. De telefoon ging en zoals aangekondigd liep de ene weg.
Aarzelend begon de ander: ‘Ik had wat relatieproblemen, dus ik ben naar de andere kant van het land verhuisd. Ik kan je niet zeggen waar ik nu woon. Ik ben blij dat die relatie over is. Als het niet gaat, dan gaat het niet, toch?’
Ik knikte, zelf leek ze nog niet helemaal overtuigd.
‘Ik zorg nu voor deze twee,’ zei ze. ‘En ik hoop ooit weer een baan te vinden, maar niemand wil je hebben voor zestien uur. Momenteel werk ik wel als vrijwilliger bij een instelling met paarden die mensen van hun stress afhelpen.’
Die therapie vond ik begrijpelijk. Mensen zijn misschien liever in het gezelschap van een dier dan van een therapeut als de wereld hen teleurstelt. Dieren stellen geen expliciete vragen en hebben weinig verlangens.
Naderhand zocht ik het bellende meisje op straat, maar ze was nergens meer te bekennen.
‘Ze is helemaal verdwenen,’ zei ik verbaasd.
‘Ja, zo gaat dat. Enfin, meer heb ik niet te vertellen. Zo goed ken ik jou ook niet.’
Ik zei dat ik de boodschappen in de koelkast ging leggen.
Toen ik weg liep riep ze me nog na: ‘Ik vond het wel leuk om je weer eens te zien, hoor.’
Zij en haar kinderen keken me na en zwaaiden.
Het verbaasde me dat de dromen en ambities die ze destijds op de kunstacademie hadden, plaats hadden gemaakt voor iets dat je misschien het best omschrijft als: de realiteit.