Zoeken
Woorden als wapens #1. Waarom je zou lezen (Merel Aalders)
'Words are loaded pistols,' opperde Jean-Paul Sartre tijdens zijn zoektocht naar de zin van literatuur. Dat is het idee van engagement: literatuur die vecht voor vrijheid en revolutionair wil zijn, maar daarmee juist ook verbindt. Iedere week zal redactiestagiaire Merel Aalders je proberen aan het lezen te krijgen door te inspireren met dit soort strijdbare boeken. 

Woorden als wapens #1. Waarom je zou lezen (Merel Aalders)

Gepubliceerd op 26 april, 2019 om 00:00, aangepast op 14 mei, 2019 om 00:00

Literatuur ligt onder vuur. De studie Nederlands wordt steeds minder populair, de vraag naar de rol van de schrijver speelt weer op en schrijvers verdienen nagenoeg niks.

Het boekenvak blijft een kwestie van vraag en aanbod, maar dat betekent ook dat die vraag ergens moet beginnen. Waarom zou je boeken lezen?

Een van de redenen om literatuur te lezen is dat woorden als wapens kunnen zijn. Dit is de bedoeling van geëngageerde literatuur: literatuur die voor vrijheid vecht, verbindt of zelfs een revolutie wil starten. Iedere week zal ik je proberen te inspireren met strijdbare boeken. Daarvoor eerst deel #1: waarom de ontsteking van dat eerste vlammetje om te gaan lezen onmisbaar is.  

*

Leesvoer
Aan leesvoer hebben de meeste kinderen volgens mij geen gebrek, maar na de nodige dosis Max Velthuijs en Grimm-sprookjes beginnen we het idee achter al die voorleessessies een beetje te vergeten. Is het niet zo dat we kinderen verhalen leren omdat er belangrijke levenslessen in die verhalende vorm verstopt liggen? Na je jeugd is de rol die fictie in je leven speelt waarschijnlijk meer die van de verplichte leeslijst, en literatuur wordt langzamerhand een ding dat past bij het idee dat er zoiets als een intellectuele elite bestaat. Een systeem van in- en uitsluiting, van gedweep met frivole concepten waar de gewone, nuchtere mens geen tijd voor heeft.

Ik kan me nog goed herinneren wanneer ik literatuur voor het eerst leuk begon te vinden. Het was in een schijnbaar eindeloze, regenachtige maand maart waarin ik in een ijssalon werkte, en waar per dag ongeveer drie teleurgestelde toeristen in regenponcho’s binnenkwamen om de ijssmaak ‘smurfen’ te bestellen. Naast het ijsscheppen en het panisch dichtstoppen van kieren tegen het muizenprobleem had ik weinig te doen. Ik besloot te gaan lezen. Eerst vond ik een rondslingerend boek van een collega, een mierzoet romannetje over een liefdesdriehoek die zich voltrok tegen de achtergrond van het rijke Fifth Avenue. Met mijn mond vol ijs en maraschino cherries las ik, redelijk geamuseerd, over lunches en hoge pumps en zakenmannen in pak die binnenstormden om hun liefde te verklaren. Daarna besloot ik een aantal oude boekenweekgeschenkjes uit de kast van mijn ouders te jatten, en toen ik die uit had las ik Franz Kafka’s De gedaanteverwisseling (1915). Dat werd de eerste keer dat ik iets las dat me niet meer losliet.

Natuurlijk zou ik ook kunnen zeggen dat Roald Dahl en J.K. Rowling me nooit meer los hebben gelaten, maar de boeken die ik las toen ik klein was maakten me vooral gewoon gelukkig. Het verschil met een literaire ervaring is dat die in eerste instantie ontwrichtend moet zijn, zo lijkt het me, alsof je even uit je voegen moet barsten om zelf weer iets opnieuw uit te vinden.

In De gedaanteverwisseling wordt Gregor Samsa op een dag wakker als een groot insect. Dat klinkt op zich grappig, maar de toestand is volledig tragisch: zijn familie wil nauwelijks nog iets met hem te maken hebben en hij wordt gedwongen voor altijd in zijn slaapkamer te blijven. Door geen mens meer te zijn ontdekt Gregor wat we voor lief nemen als we mens zijn, namelijk dat we door ons tot anderen verhouden weten wie we zelf zijn, dat we vrij kunnen bewegen, en dat empathie eindigt bij wat we als menselijk en vertrouwd herkennen. Ik begon me van alles af te vragen. Had ik ook alleen maar empathie voor de dingen die menselijk genoeg waren? Ik keek naar de theedoeken met chloor erop die ik onder de wc-deur had gepropt, zodat mijn kleine ongewenste gasten, mochten ze hieraan knagen, vergiftigd zouden worden.
 

Woorden zijn geladen pistolen
Dat literatuur een middel kan zijn om van vastgeroeste ideeën af te komen dacht ook Jean-Paul Sartre, naast Kafka een andere existentialist. Words are loaded pistols, zei hij dan ook in What is Literature? (1947), zijn queeste naar het nut van literatuur. Wat er geschreven en gelezen wordt is volgens Sartre nooit neutraal, en dat zou het ook niet moeten zijn. Een schrijver moet geëngageerd zijn: op de hoogte zijn van het politieke klimaat en daar een positie in kiezen. Ze moet de strijd aan gaan, en revolutie teweeg te brengen! Literatuur heeft voor Sartre alles met vrijheid te maken: we moeten altijd proberen vrij te zijn, en een leeservaring kan ons helpen daar manieren voor te vinden. De filosoof voor le peuple werd dan ook erg populair, en kreeg een heuse aanhang van existentialistische jongeren die, gehuld in zwarte coltruien en met een glas wijn in de hand, discussieerden over de contingentie van het menselijk bestaan. Revolutionair zou ik dit effect niet noemen, maar toch is het bijzonder dat Sartre zo’n grote achterban wist te verzamelen van mensen die met zijn ideeën aan de haal gingen.

Nu ben ik na het lezen van De gedaanteverwisseling ook niet direct aan de frontlinie gaan staan. (Sartre was zelf eerlijk gezegd ook niet zo vechtlustig: in de Tweede Wereldoorlog kreeg hij een baantje als meteoroloog en daarbij alle tijd om filosofische dagboeken en een theaterstuk te schrijven.) In plaats daarvan ging ik literatuurwetenschap studeren. Mijn overwegingen daarbij waren van het puurste egoïsme: ik wilde weten hoe literatuur werkt, en wel alleen voor mezelf. Maar gaandeweg ben ik in aanraking gekomen met de voorvechters van de daadkracht van literatuur, de bepleiters van het nut van het boek en van de noodzaak van het lezen. Ook deze lieten me niet meer los.

Over wat precies de functie van literatuur is, is niet iedereen het eens. Volgens sommigen moet literatuur vooral gewoon mooi zijn, want als ze te veel probeert een boodschap te hebben is ze niet meer autonoom. Anderen, de voorstanders van geëngageerde literatuur, vinden wel dat literatuur een politiek belang moet hebben, omdat ze op een unieke manier een spiegel zijn van de tijd kan zijn, of een waarschuwing, of een soort zoeklicht dat helpt aan het licht te brengen wat verborgen is. Volgens Sartre is literatuur vooral een oproep van de schrijver aan de lezer, alsof er een vraag wordt gesteld waar alleen de ander een antwoord op kan hebben. Een uitwisseling tussen twee gelijken dus, een gesprek waarin nieuwe, grote inzichten kunnen ontstaan en waardoor er weer dingen kunnen veranderen. Ikzelf vind dat prachtig. Ik denk niet dat politiek engagement de enige functie van literatuur zou moeten zijn, maar wel denk ik dat het een hele belangrijke is. Het laat namelijk zien dat literatuur verbindt, en naar verbinding zal altijd vraag zijn. Van politieke voorkeur is Sartre nog wel eens gewisseld (communistisch; marxistisch), en zijn overtuigingen stonden nooit vast. Dat hoefde ook niet: het was vooral belangrijk overal voor open te blijven staan. Wat hij wilde, zowel met zijn filosofie als zijn literatuur, was een gesprek.
 

De leeslijst
Op de middelbare school heb ik niet al te veel over literatuur geleerd. Ik weet nog wel dat de vakken Engels en Nederlands me in ieder geval matig interesseerden, maar ook daar was literatuur gewoon verplichte kost en stampte ik uiteindelijk ook maar gewoon zielloos in mijn geheugen wat de thematiek, symboliek en motieven van Brave new world en Bint (lekker dun) waren. Als je jong bent en alles je al de hele tijd verteld wordt, is het enige wat je interesseert eigenlijk nog dat wat je zelf kunt ontdekken. Meestal heeft dat niet zoveel met lesstof te maken. Wat ik dus pas na de middelbare school, in de ijssalon, leerde begrijpen was hoe een verhaal je soms precies kan geven wat je nodig hebt, kan laten zien dat er dingen zijn die je wil weten, en hoe het daarmee ook iets van jou vraagt. Als puber ben je vooral met jezelf bezig: je bent egoïstisch, lui en emotioneel en je hersenen zijn nog te onderontwikkeld om verder dan het komende weekend te kunnen denken. Maar er zijn ook veel dingen die je al wel kunt begrijpen als je vijftien bent, zoals rouw, of onrechtvaardigheid, of misschien begin je net te leren wat liefde is. Misschien probeer je zelfs, zo goed en kwaad als het gaat, de moraliteit van de systemen om je heen te bevatten, zoals de jongeren die doorgaan voor ‘klimaatspijbelaars’ dat nu doen. Het kan ontzettend waardevol zijn er zelf, via de verhalen die je nog niet kende, achter te komen dat jouw ervaringen en inzichten gedeeld kunnen worden. Dat je iets kunt toevoegen, dat jouw ideeën over de wereld iets uitmaken en dat je iets kunt veranderen. 

Terug naar Sartre: ook volgens hem gaat het erom wat een lezer zelf in een verhaal ontdekt, en wat die er vervolgens zelf mee doet. En dan heeft hij het niet over een lezer die van te voren verteld is wat de thematiek van het boek is en wat daar zo belangrijk aan is, maar over een begrijpend, communicerend wezen dat op zoek is naar waarheid en zin (net als iedere puber). Als schrijver doe je volgens Sartre een beroep op een universele ervaring van menszijn, juist door in te zoomen op de kleine dingen van de ervaring. Je laat de lezer een klein deel van een leven zien, en dat kleine deel raakt aan een vorm van ervaren die iedereen herkent. Door specifieke, herkenbare uitingen van menselijk gedrag te laten zien, kun je nadenken over hoe we ons allemaal gedragen, welke principes we hanteren wanneer we met elkaar omgaan, en in hoeverre deze te verdedigen zijn. Als we met een naar gevoel lezen over de arme Gregor die in zijn kamer wordt opgesloten, worden we eigenlijk gevraagd na te denken over opsluiting in het algemeen: wat het betekent om iemand zijn bewegingsvrijheid te ontnemen en in hoeverre opsluiting in het algemeen zorgt voor vervreemding en ontmenselijking. 

Sartres heldhaftige ideaal was het bereiken van zo’n groot, eensgezind publiek dat zijn ideeën zouden bijdragen aan het ontstaan van een revolutie, maar ook hij wist dat dit nooit echt kon gebeuren. Dat een revolutie niet lukte blijkt ook wel uit de verminderde populariteit van zijn romans die uitermate politiek geladen waren. Zo schreef hij Wegen der vrijheid (1945-83), een ingewikkelde, verwarrende en soms zelfs gewoon slecht geschreven serie die zich afspeelt rondom de Spaanse burgeroorlog van de jaren dertig. Het werk is zó maatschappelijk georiënteerd, zo strijdvaardig, dat het eigenlijk niet meer raakt aan een gedeelde ervaring die iets zegt over menszijn. Maar zoals Sartre zelf ook uiteindelijk toegeeft in zijn autobiografie De woorden (1963): hij is nooit de held geworden die hij dacht dat een schrijver moest zijn. Sartre schreef vooral om zichzelf te redden, als een mens gelijk aan alle andere mensen.
 

Wereldverbeteraars
Sartres woorden druipen van de valse bescheidenheid: hij moet zelf dondersgoed geweten hebben dat hij veel meer mensen gered heeft dan alleen zichzelf. Zijn eigen Wegen der vrijheid mogen dan wel net de plank misslaan, er zijn nog steeds ontzettend veel schrijvers (geweest) die via hun beroep op de gedeelde ervaring een belangrijke politieke bijdrage hebben geleverd. En nog steeds hebben we literatuur nodig. We hebben schrijvers en lezers nodig zolang we wereldverbeteraars nodig hebben. Daarom zouden jonge lezers ook gestimuleerd moeten worden om de boeken die hun eigen ervaring aanspreken open te slaan, om zelf te ontdekken hoe er over dingen nagedacht kan worden, welke gesprekken er gevoerd mogen worden en waar ze zelf aan bijdragen. Zo zouden we nu bijvoorbeeld veel hebben aan verhalen, hoe elitair of ordinair dan ook, over het effect van de mensheid op de aarde, over de verstoring van ecosystemen, het uitsterven van diersoorten en de verandering van het klimaat. Hoeveel zijn er daar al van geschreven, denk je? 

Gelukkig komen er nog positieve geluiden uit de wereld der letteren. Leraren Nederlands hebben zelf ook ideeën over hoe het anders kan, en laten zich niet altijd uit het veld slaan door die verdomde leeslijst. Ook leraren hebben zelf wel door dat een boek pas iets teweegbrengt als het aanspraak maakt op een ervaring die gedeeld wil worden. Bovendien blijven er schrijvers opstaan die door hun politieke positionering juist weten te verbinden in plaats van te polariseren, mogen we deze recensie van Onder de paramariboom van Johan Fretz geloven (en dat doen we).

Van Kafka kreeg ik nauwelijks meer empathie voor ongedierte: nog steeds rende ik gillend de straat op wanneer ik ook maar vermoedde dat er een muis in mijn aanwezigheid was en gebruikte ik alleen het toilet van de coffeeshop naast me, waar ik met lichte spot onthaald werd. Gelukkig was dat ook niet de revolutie die Kafka beoogde – dat hoop ik tenminste, je weet het natuurlijk nooit. Toch blijf ik het bijzonder vinden dat ik me dat boek zo goed kan herinneren, waardoor ik voor het eerst het idee had zelf een gesprek met de wereld aan te gaan, en waarvan ik niet meer kon terugkeren. Ik zou het heel gezapig mijn eigen gedaanteverwisseling kunnen noemen. Ik gun er in elk geval iedereen één.   
 

Merel Aalders studeert filosofie en literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en loopt stage bij uitgeverij Lebowski.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: