Zoeken
Woorden als wapens #2. De vrijheid van Zadie Smith (Merel Aalders)
'Words are loaded pistols,' opperde Jean-Paul Sartre tijdens zijn zoektocht naar de zin van literatuur. Literatuur die vecht voor vrijheid en revolutie kan juist ook verbinden. Iedere week zal redactiestagiaire Merel Aalders je proberen aan het lezen te krijgen door te inspireren met strijdbare boeken.  

Woorden als wapens #2. De vrijheid van Zadie Smith (Merel Aalders)

Gepubliceerd op 3 mei, 2019 om 00:00, aangepast op 4 mei, 2019 om 00:00

Sadie
Een schrijfster waar ik tegenwoordig lyrisch over ben is Zadie Smith. Ik was dat nooit, Zadie had allang een soort superheldenstatus, waardoor ik niet het idee had dat ik nog iets nieuws zou ontdekken door haar werk te lezen. Toch werd haar werk me opgedrongen door het curriculum van de UvA – en daar ben ik blij om ook. Zadie heeft al vele jonge lezers geïnspireerd en is daarmee het soort voorbeeld waar werkelijk behoefte aan is: een vrouw die alle andere vrouwen willen zijn, en dan wel vanwege haar intellect. Haar werk is toegankelijk, maar ze daagt je ook uit, ze bevraagt altijd de norm en heeft nu al haar onmiskenbare stempel op het literaire landschap gezet.

Zadie werd geboren als Sadie, dochter van een Engelse vader en Jamaicaanse moeder, en groeide op in Londen. Het eerste boek dat ze schreef, White teeth (2000), gaat over een paar gezinnen uit het Verenigd Koninkrijk die lijken op die van haarzelf en de manier waarop hun levens zich tot elkaar verhouden binnen een veranderend politiek klimaat. White teeth luidde het nieuwe millennium in, en won al snel meerdere literaire debuutprijzen. Vanaf dat moment viel Zadie niet meer te negeren. 

Net als Sartre heeft Zadie van vrijheid in en door literatuur een doel gemaakt. Vorig jaar bracht ze een essaybundel uit, Feel Free (2018), en in het voorwoord daarvan vertelt ze dan ook hoe belangrijk het voor haar is dat zowel de praktijk van het schrijven als de kunst van het lezen door niemand voor lief worden genomen. Ze hoopt op een kritische, nieuwsgierige lezer die met haar mee wil denken over de vragen die ze heeft: ‘My hope is for a reader who, like the author, often wonders how free she really is.’ We moeten de wereld om ons heen nooit te vanzelfsprekend gaan vinden, en daarmee ook niet onze vrijheid, want: ‘You can’t fight for a freedom you’ve forgotten how to identify.’
 

De ik die ik niet ben
Feel Free is een typisch gevalletje ‘don’t judge a book by its cover’ – de omslag is werkelijk afzichtelijk. Het verbaasde me daarom misschien ook wel een beetje hoe verliefd ik werd op wat er zich tussen die schreeuwerige koeienletters (ZADIE SMITH) en de schijnbaar eeuwig noodzakelijke kleur geel op de voorkant (KOOP DIT) verstopte. Van te voren besloot ik écht kritisch te zijn, want iedereen loopt al met Zadie weg, maar na een opzwepende leessessie en tranen om de woorden op de laatste pagina was het enige dat ik kon bedenken dat ik het misschien wel iets te veel met haar eens was, en dat ze me dus te veel vertelde wat ik wilde horen. Uiteindelijk lees je misschien het liefst iets dat menselijk is, en niet zozeer heel 'correct'.

In ‘The I who is not me’ vertelt Zadie over haar schrijfproces, en over het gebruik van de eerste persoon. Zelf heeft ze het lang vertikt om in de ik-persoon te schrijven om niet van arrogantie beschuldigd te worden, want wie dacht ze wel niet dat ze was? Ook was ze veel te zelfbewust om dagboeken bij te houden, het lukte haar niet om tegen zichzelf over zichzelf te praten. Ook zij maakt nog steeds de ‘klassieke beginnersfout’ om de hoofdpersoon van een roman voor de schrijver zelf aan te zien – maar de vraag rijst of dit nu echt een fout is, of dat het toch wat complexer ligt. Als voorbeeld neemt ze Philip Roth en zijn boek Portnoy’s complaint (1969). Deze roman was in zijn tijd erg controversieel, Portnoy verwoordde een stem die nog niet voor iedereen denkbaar was (‘You simply could not be a foul-mouthed, sex-obsessed, fundamentally unserious and unpious, masturbating, liver-fucking, mother-hating young Jewish boy from Newark’). Zowel het personage Portnoy als Roth zelf hadden dus eigenlijk te maken met een onmogelijke identiteit, eentje die niet in alle vrijheid kon bestaan, omdat hij nog niet geaccepteerd werd. Tegenwoordig is Roth één van de grote namen weggestopt in de wereldbibliotheek, maar voor Zadie is het effect dat zijn werk op het Amerikaanse gedachtegoed heeft gehad van onschatbare waarde. Zadie schrijft: ‘Portnoy was not Roth and he was not real, but in him is enshrined a genuine Rothian freedom, created by Roth, once impossible, now fully realized, a freedom which anyone can now easily access.’ Door een ‘ik’ in het leven te roepen, creëerde Roth de mogelijkheid voor het bestaan van soortgelijke ‘ikken’, en dit is volgens Zadie de eerste impuls van fictie: een sprong in de mogelijkheid van andere levens.

Het is belangrijk om deze sprongen te blijven maken. Zo schrijft ze dat ze denkt dat mensen die verschillende identiteiten ervaren een vreselijke spanning in zichzelf kunnen opbouwen. Dat is iets wat je ook tegenkomt in het werk van Robert Vuijsje, zoals Salomons oordeel (2019), waarin een Amsterdams gezin tegen de problemen van samengestelde identiteiten aanloopt. Deze individuele spanning is tevens voelbaar op een grootschaliger niveau: dat van de samenleving, en we moeten altijd blijven proberen hier woorden en begrippen voor te vinden. Het persoonlijke en het politieke laten elkaar nooit los, en worden misschien zelfs alsmaar meer verbonden. 

Een van de vragen die opspelen rondom identiteit is wat onze achtergrond voor ons betekent, en of we eraan kunnen ontsnappen. Hier speelt Zadie op in met NW (2012), een roman die de levens van een aantal jongvolwassenen uit dezelfde Londense wijk volgt. Ze is niet alleen kritisch op de manieren waarop er omgegaan wordt met culturele verschillen of juist ongewilde gelijkenissen, maar ook op de vorm van de roman zelf. Ze laat zien dat we ook steeds opnieuw kunnen blijven zoeken naar manieren om verhalen te vertellen. Zo zijn sommige aspecten van de klassieke roman, zoals de beleefde, afgeronde en doelgerichte gesprekken die er vaak in plaatsvinden, eigenlijk hartstikke achterhaald. We kunnen personages ook op een manier met elkaar laten praten die veel meer herkenbaar is en dichter bij de ervaring ligt. Alles kan nog gekneed, vermalen en vervormd worden, vindt Zadie, zowel bij de schrijver als bij de lezer.


Vrij voelen
Ook Zadies essaybundel Feel Free is doordrongen met het verband tussen persoon en politiek. De eerste vier delen zijn dan ook achtereenvolgens getiteld ‘In the world’, ‘In the audience’, ‘In the gallery’ en ‘On the bookshelf’: een krimping van weids naar intiem. De eerste essays hebben een sterk maatschappelijke toon: een dagboek van de Brexit, bijvoorbeeld, en een karakterschets van haar eigen generatie. Maar bij de laatste essays zitten we dicht op haar eigen huid, en vertelt ze over het moederschap en de nuances die je in je ooit zo idealistische visie begint aan te brengen wanneer je ouder wordt. In het essay ‘Find your beach’ (misschien wel mijn favoriet door de serene en licht melancholische vertelstem) vertelt ze over het gigantische reclamebord waar ze op uitkijkt vanuit haar appartement in de New Yorkse wijk SoHo. Ze draagt haar baby op haar schouder, en ziet tegenover haar, in een ander appartement, een andere vrouw met een baby staan. Haar gedachten dwalen af naar individualisme en het ideaal van persoonlijke maakbaarheid van New York, ‘and all I can think is what funny, limited creatures we are, subject to every wind and wave, building castles in the sand that will only be knocked down by the generation coming up beneath us.’ Strijdbaar is ze zeker, maar Zadie blijft ook steeds menselijker worden.

Zelf zou ik echt graag meer willen horen van Zadies eigen stem, die bijvoorbeeld doorschijnt wanneer ze haar nerdy humor laat kennen. Zo schrijft ze dat wat het meest dichtbij haar echtste zelf zou komen, de geschiedenis van een oud Yahoo-account dat ze nog ergens heeft moet zijn, vol idealistische, pretentieuze mails naar haar al even nerdy vrienden. En ook dat het voor haar lange tijd onmogelijk was om over romantiek en seks te schrijven, want: ‘I wasn’t getting any’. Zelf heeft ze veel dagboeken van Virginia Woolf gelezen, vooral op de momenten dat het even tegenzat, zodat ze er daarna weer tegenaan kon. Iets soortgelijks zou zij ook voor haar eigen lezers kunnen betekenen, lezers die kritisch zijn, nieuwsgierig, en zich afvragen hoe vrij ze nu echt zijn, maar die ook uit het persoonlijke putten. Het persoonlijke is immers, vooral wanneer het om vrijheid en identiteit gaat, politieker dan ooit. 

 

Merel Aalders studeert filosofie en literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en loopt stage bij uitgeverij Lebowski.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: