Interview: Karolien Berkvens spreekt Sasha Marianna Salzmann over haar romandebuut 'Buiten mezelf'
Sasha Marianna Salzmann (Wolgograd, 1985) vluchtte op haar tiende met haar ouders naar Duitsland. Ze studeerde aan de Universität der Künste in Berlijn, schreef essays en toneelstukken en was een aantal jaar huisauteur van het Maxim Gorki Theater. Daarna woonde ze – tot de staatstreep van 2016 – in Istanbul. Buiten mezelf is haar debuutroman en verscheen bij Atlas Contact, in een vertaling van Goverdien Hauth-Grubben.
De Duitse critici struikelden zowat over de superlatieven in hun besprekingen van Buiten mezelf. Het boek belandde op de shortlist van de Deutscher Buchpreis en Salzmann werd gebombardeerd tot dé Russisch-Joodse-genderfluïde-migrantenstem van haar generatie. Maar laat u niet misleiden: ‘Die stempels betekenen helemaal niets.’
Ben je gefascineerd door het thema identiteit of is je werk eerder een aanval op dit begrip?
Identiteit is voor mij niet echt een thema, het is alles en niets. Identiteitstoeschrijvingen spelen in onze wereld natuurlijk een grote rol, meestal wordt bepaald wie we zijn op basis van uitsluiting en discriminatie. Ik stoor me enorm aan dat ‘aha, je komt daar en daar vandaan, dan ben je dus zo en zo’. Ik geloof in complexiteit. De vraag is of we interesse kunnen opbrengen voor de tegenstrijdigheden binnen onze identiteit. Bij het schrijven van dit boek wilde ik alles wat de personages meemaakten benoemen zonder hun karakters daarbij te reduceren tot de som van die ervaringen.
En Salzmanns personages blijft niets bespaard. Buiten mezelf speelt zich af in de Sovjet-Unie onder Stalin, in Duitse asielzoekerscentra en Turkse nachtclubs en vertelt over de lotgevallen van de familie Tschepanow. Het is een roman waarin de grenzen tussen seksen, nationaliteiten en perspectieven langzaam fluïde worden en het vertellen van verhalen een overlevingsmechanisme blijkt te zijn. Centraal staat de tweeling Alissa (Ali) en Anton en hun zoektocht naar zichzelf en naar de ander.
Ali en Anton zijn als kinderen in de jaren negentig vanuit Rusland naar Duitsland gekomen en voelen zich nergens thuis. Hun zoektocht is paradoxaal: ze willen volledige vrijheid en tegelijkertijd zoeken ze naar houvast, naar iets dat betekenis en richting geeft.
Ali en Anton voelen zich allebei totaal verloren. Ze behoren tot een generatie voor wie alles mogelijk is; ze hebben het juiste paspoort om te gaan waar ze willen, ze kunnen slapen met wie ze willen, ze kunnen zijn wie ze verlangen te zijn zonder vervolgd te worden. Op een onbewust niveau is die vrijheid heel vermoeiend. Dus soms snakken ze naar iemand die voor hen bepaalt wat goed en fout is.
Ze kunnen zich allebei niet binden, niet aan anderen, maar ook niet aan elkaar. Het is alsof ze alleen tot fysiek contact in staat zijn?
Ze praten niet, ook niet met elkaar. Ik merkte dat Ali aan het begin bijna niets zei en pas na een tijdje kwam ik erachter dat ze wel wilde praten, maar in een andere vorm, als ik-figuur. Daarom verandert het perspectief van de derde naar de eerste persoon, dat is een belangrijke dramaturgische beweging in de roman. Ali is op zoek naar haar eigen stem en als ze die vindt, is dat een politiek moment: ‘Ik bepaal wie ik ben. Ik spreek zelf.’
Is je eigen ‘ik-waarneming’ veranderd door het schrijven van dit boek, door het vinden van je stem als romanschrijver?
Ik geloof het wel. Voor ik hieraan begon dacht ik dat ik wist wie ik was en wat ik belangrijk vond. Tijdens het schrijven, realiseerde ik me: ik weet helemaal niets. Het was een carrousel. Ik heb delen in het Russisch geschreven, omdat ik plotseling geen Duits meer kon. Maar dat is het interessante aan kunst: je komt erachter wat je allemaal niet weet en wat je zou kunnen ervaren. Dat heeft heel erg veel met mij gedaan, ik ben een totaal anders mens geworden.
In welke zin? Ben je bewuster, angstiger geworden?
Allebei, die twee gaan hand in hand. Ik heb veel tijd nodig gehad om mezelf als schrijver te zien. Het duurde even voor ik begreep dat ik helemaal geen keuze had, dat ik móest schrijven. Ik raakte bijna in een crisis, want ik wilde graag politiek actief zijn. Daarom ben ik altijd bezig met de vraag in hoeverre ik politiek activisme en kunst kan combineren, zonder dat ze elkaar geweld aandoen. Toen ik in het theater werkte, nam ik volop deel aan het politieke discours. Nu schrijf ik regelmatig essays, bij wijze van politieke uitlaatklep.
Bij het schrijven van een roman kun je langer de tijd nemen voor je gedachten, dat vond ik fijn, maar het heeft me ook aan het twijfelen gebracht. Ik realiseer me bijvoorbeeld nu pas dat het onmogelijk is de generaties vóór mij volledig te begrijpen. Ik kan me niet écht voorstellen hoe het is om een oorlog mee te maken, ongeacht hoeveel ik vraag of lees.
Maar het vertellen van verhalen vormt de structuur van Buiten mezelf, taal lijkt juist de redding van de personages?
Dat is goed getroffen. Als ik al ‘een boodschap’ zou hebben, dan is dat het. Taal is wat ons kapotmaakt en redt. Communicatie is wat ons in leven houdt en sprakeloosheid richt ons te gronde.
Geldt dat vooral binnen families?
Ja, dat is zo idioot. In een van de laatste scènes kijkt Ali naar zichzelf als hij voor zijn moeder zit en hij wil van alles zeggen, maar hij kan het niet. [Ali begint gedurende het verhaal testosteron te slikken en vanaf dat moment verandert het persoonlijk voornaamwoord in ‘hij’.] Dat is voor iedereen herkenbaar. En het stomme is dat we de moeilijkheden in andere families makkelijk kunnen benoemen. Ik was laatst bij een vriendin en ik zag dat zij dezelfde problemen met haar ouders heeft als ik met de mijne. Ik kon dit voor haar heel precies analyseren en haar van allerlei gevatte adviezen voorzien, maar wanneer ik zelf in zo’n situatie zit, blijf ik tevergeefs naar de juiste woorden zoeken.
Het eerste woord dat Ali leert bij aankomst in Duitsland is ‘Entschuldigung’. Valja, de moeder van de tweeling, concludeert: ‘Migratie is dodelijk’. Anton denkt daarachteraan: ‘Migratie brengt u en anderen rondom u ernstige schade toe.’ Wat kan een maatschappij doen om risico’s te verkleinen?
We hebben veel te weinig respect voor de mensen die hierheen komen. Het is en vogue om grappen te maken over migranten en er wordt nog altijd beweerd dat ze ‘ons’ iets afnemen, arbeidsplaatsen inpikken, hoewel dat feitelijk onjuist is. We moeten meer begrip opbrengen voor anderen en dat wil niet zeggen dat we ze op stations onder knuffels moeten bedelven. We moeten ze serieus nemen en ons niet beter voelen omdat we de taal spreken of toevallig op een bepaalde plek geboren zijn.
Ik kwam in 2012 in Istanbul terecht en ik wilde er nooit meer weg. Istanbul was mijn Heimat, die stad was vrijer en strijdvaardiger dan Berlijn. Inmiddels is daar niets meer van over en nu help ik anderen om hierheen te komen. Half Istanbul zit in Berlijn. Sommige van mijn Turkse vrienden zijn halverwege de vijftig, spreken geen Duits en aan hen zie ik hoe gedwongen migratie levens kapotmaakt.
In de zomer van 2015 leek Merkels ‘Wir schaffen das’ even een keerpunt, maar uiteindelijk mondde dat ‘schaffen’ uit in een deal met Erdogan. Dat is behoorlijk cynisch.
Ik geloof dat dat de opdracht is van onze generatie: niet cynisch worden. Juist omdat we vooruitzichten hebben die dat cynisme voeden. Ik merk ook dat mensen van onze leeftijd, dertigers, bij bosjes omvallen. Denk aan klimaatverandering, digitalisering, de druk van iets als Facebook…
En er is niemand die zegt: hier moet je zijn, dit moet je geloven. Bovendien missen we collectiviteit, we lijken geen vorm te vinden om ons te organiseren?
Dat is het resultaat van ons individualisme. We organiseren ons nu digitaal en dat is niet hetzelfde, maar we kunnen ook niet meer terug naar organisatievormen uit de vorige eeuw. We staan echt voor een compleet nieuw fenomeen.
Karolien Berkvens (1986) studeerde Theaterwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. In 2015 verscheen haar debuut Het uur van Zimmerman, dat genomineerd werd voor de Dioraphte Literatour Prijs en in het Duits werd vertaald. Ze is zweiheimisch en woont afwisselend in Berlijn en Amsterdam.