Woorden als wapens #6. Posjlost (Merel Aalders)
Soms laat ik me eens niet verrassen en ga ik iets lezen waarvan ik allang weet dat ik er lovend over zal zijn, en zo las ik deze week Dubravka Ugrešić. Deze schrijfster heeft me nog nooit teleurgesteld en dus blijf ik haar gewillig lezen. Ze heeft een Kroatische achtergrond, maar toen het voormalige Joegoslavië uit elkaar viel verplaatste ze zich naar het buitenland en sindsdien heeft ze in verschillende landen gewoond. Destijds sprak ze zich fel uit over nationalisme, waardoor ze vaak door voormalige landgenoten als ‘landverrader’ is bestempeld. Nu woont ze in Amsterdam, maar het boek dat ik van haar las, American Fictionary (2018), gaat vooral over het Amerika waar ze in de jaren negentig woonde. Met het perspectief van een buitenstaander bekijkt ze daar de Amerikaanse cultuur en schrijft een fictional dictionary, ofwel fictionary, met een lijst aan begrippen die ze leert kennen. Deze zijn nauw verbonden met de Amerikaanse cultuur, maar zij ontleent er een andere betekenis aan dan de gemiddelde Amerikaan zal doen (zoals homeland, harassement en ID).
Haar werk ademt nostalgie. Het is doordrenkt van een verlangen om terug te kunnen gaan naar tijd en een thuisland dat misschien wel nooit bestaan heeft: het socialisme dat een groot deel van haar jeugd bepaalde is immers doordrongen van leugens (zo schrijft ze zelf). Tegelijkertijd heeft ze ook een sterke cut the crap-houding. Ze neemt absoluut geen blad voor de mond en heeft geen geduld voor dubbelzinnigheid.
Door haar ervaringen met het Joegoslavische regime en de roerige politieke tijden waarin veel doden zijn gevallen kan ze haar ogen niet meer sluiten voor gevaar dat op de loer ligt. Ook nu leven we volgens haar in ‘extreem gevaarlijke tijden’: nationalisme duikt overal op, en het is nauw verbonden met woede. Dat ‘Europa’ nu zo wankel is hangt volgens haar samen met cultureel verval. Ook met de hedendaagse literatuur is het niet zo best gesteld, zegt ze na het winnen van de Neustadt International Prize for Literature: alles wordt overgenomen door een zielloos marktprincipe, en fictie beantwoordt alleen nog maar aan een tot verkoopcijfers reduceerbare middelmatigheid. Ze noemt dingen dan ook graag posjlost: een onvertaalbaar Russisch woord dat ze door Nabokov leert kennen en dat zoiets betekent als ‘zelfbedienende, vulgaire kitch’, het tegenovergestelde van het kwalitatief waardevolle, dat zich aan het publiek opdringt. En daaruit bestaat de stroom waar zij tegenin schrijft.
Ondanks deze zwaarmoedigheid bevat haar fictie ook een subtiele humor, en dan vooral snijdende ironie. Een van de meest intrigerende begrippen uit haar fictionary vind ik shrink, omdat ze ermee zo’n tragikomisch moment beschrijft: de botsing tussen haar eigen zelf dat vervuld is van collectivistische ideeën, en het Amerikaanse individualisme.
Geen enkele zelfrespecterende Amerikaan weet wie hij is, schrijft Dubravka, dus heeft iedereen een zielenknijper, een shrink. Ze gaat er zelf ook een bezoeken, een hoogblonde vrouw die haar doet denken aan Doris Day. Dubravka praat Engels, maar spreekt toch een volledig andere taal dan haar shrink: ze begint te ratelen over hoe ze in het epicentrum van een aardbeving zit en over hoe alles om haar heen fragiel lijkt, hoe ze denkt dat het Empire State Building zomaar zal instorten... De psychiater probeert haar het verhaal steeds maar kleiner te laten maken, persoonlijker (te ‘shrink’en). ‘So I explain,’ begint daarom bijna iedere alinea, waarna ze begint uit te leggen waar haar gedachten vandaan komen. ‘And I go on. I talk about the savagery of the army. The murdered children, the torched villages, about the massacres, the refugees...’
De handen van de shrink beginnen te trillen, en ze zegt: ‘Enough. I doubt any of this can be happening in Europe, on the verge of the twenty-first century.’ Wat is nou echt haar probleem? Dubravka moet over zichzelf gaan nadenken, vindt de shrink, yoga doen, muziek luisteren, met haar gezondheid bezig zijn. Dus dat doet ze. Ze laat de shrink, die ondertussen bleek is weggetrokken, achter zich en gaat ‘aan zichzelf werken’. ‘I do yoga every day. … I gaze at my outstretched leg like it’s an object of worthy respect.’
Maar dan: ‘The telephone rings. I don’t pick up. I sit in a lotus pose, I don’t stir.’ Op het antwoordapparaat is de stem van de shrink te horen. ‘I need your help. It’s here in my clinic. The epicenter! I’m at a loss. Everything’s shaking, I’m seeing double, everything is so fragile it feels about to shatter at any minute…’ De Amerikaanse is nu zelf met duisternis geïnfecteerd.
Een ander begrip waar ik een beetje om moest lachen was addict. Dubravka vermengt verschillende soorten verslaafden: ze ontmoet een ‘klassieke’ junk die op straat bier drinkt en met wilde armgebaren in zichzelf loopt te vloeken, maar daar tegenover is er ook de beklemmende Amerikaanse norm van de eeuwige vraag ‘how are you?’ en het enige antwoord ‘fine’: het altijd maar fine zijn, als een gemeenschappelijke verslaving aan geluk. ‘America has something distinctively hairdresser-like about it,’ schrijft ze, er is een code die gevolgd wordt, net als wanneer je na een knipbeurt altijd gevraagd wordt of je het leuk vindt. ‘“Yes,” I hiss through clenched teeth, though, of course, I do not.’
Andere begrippen uit haar fictionary zijn jogging, iets dat voor haar een spirituele aantrekkingskracht bezit, dreamers, degenen die in het parkgras liggen, maar ook homeland, personality en natuurlijk Coca-Cola. Alle begrippen krijgen door haar een speciale betekenis toegekend die breder wordt dan wat Amerikanen er zelf onder verstaan, omdat ze de cultuur waar ze deel van uitmaken nu eenmaal moeilijk van de buitenkant kunnen zien. Het radicaal andere perspectief van een legal alien kan dan precies zijn wat nodig is om het blikveld te verruimen.
Het kost soms een beetje moeite om het licht in Dubravka’s duistere mijmeringen te ontdekken. Zoals haar Nederlandse redacteur ook zegt (zo schrijft ze in American Fictionary): haar werk leest als dat van iemand die in een leeg huis terecht is gekomen en het vervolgens langzaam met gevonden voorwerpen inricht. Volgens Dubravka komt dat door haar ‘permanent sense of homelesness’. Maar er schuilt een groot voordeel in ergens niet thuis zijn: jij ziet als enige wat de rest (nog) niet ziet.
Merel Aalders studeert filosofie en literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en loopt stage bij uitgeverij Lebowski.