Hotel Du Parc
Mijn geliefde en ik zouden in Hotel Du Parc verblijven. Het was doorzichtig fangedrag, omdat Roth, en andere Exil-schrijvers waaronder Stefan Zweig, daar in de zomer van 1936 dagelijks samenkwamen. Alleen bij Roth gedraag ik me zo.
We kwamen aan op de hotelkamer en mijn geliefde wilde meteen weer vertrekken. Waar we weelde verwachtten troffen we een raam dat uitzicht bood op een blinde muur. Ook waaide er soms een vlaag frituurlucht naar binnen. Ik zei dat het me niets uitmaakte. Ze zei: ‘Jij zult je zelfs op een vuilnisbelt thuis voelen.’
Dat beschouwde ik als een compliment. Een vriend, die miljonair is, zei eens wijs: ‘In mijn hart blijf ik een zwerfkat.’
We gingen naar zee. Zoals velen ons voorgingen liepen we over de promenade. We aten sliptong en hadden geen zin om ooit nog te vertrekken. Alleen al de illusie om ergens opnieuw te kunnen beginnen geeft het idee van vrijheid, al is die nog zo tijdelijk.
We wandelden en werden opgewonden. Naarstig zochten we een plek om te vrijen. Een invalidetoilet, tussen de strandhuisjes? Er waren te veel mensen die zich aan het verkleden waren en kinderen die speelden in de buurt van het strand.
‘Maar het moet nú,’ zei ze. Haar opwinding was een natuurkracht. Zo ziet lust er dus uit, dacht ik. Als beschaafde mensen haastten we ons naar het hotel.
Toen ik om de sleutel vroeg bij de oude receptionist, zei hij: ‘Is hij een brave jongen, jongedame?’ Ze knikte en in de lift zei ze: ‘Zo’n man maakt alles goed in dit hotel.’ In de warme kamer ontkleedden we ons haastig. Het zweet kroop waar het gaan kon.
Een paar dagen later trof ik Els Snick op het terras van het hotel. Bevlogen spraken we over Roth en de politieke sfeer in België. Het voelde alsof de geschiedenis een beetje tot leven kwam. Toen Roth en Zweig elkaar destijds ontmoetten was de politieke stemming net als nu erbarmelijk.
Heel soms viel het gesprek stil, niemand kan een uur lang met dezelfde bevlogenheid spreken. De mensen op het terras keken ons aan met een blik die leek te zeggen: ‘Niet stoppen, ga door!’
Nadat Roth en Zweig in 1936 afscheid namen in Oostende gingen ze hun eigen weg. Hun dood zou snel volgen. Maar de ontmoeting met mevrouw Snick was het begin van iets nieuws, geen einde. We gaan samen lezingen geven in Oostende en in Gent, en wie weet wat nog meer. Haar ogen fonkelen als ze spreekt. Ze zal levenslustig blijven tot aan haar dood. Dat kan niet anders.