Woorden als wapens #7. De parade (Merel Aalders)
‘Een schrijver met het hart op de juiste plaats. Ja, zeg maar het prototype van de geëngageerde auteur. Een man die het niet bij woorden laat, maar ook stevig de handen uit de mouwen steekt.’ Zo besprak De Morgen begin dit jaar de Amerikaanse auteur Dave Eggers. In een serie over strijdlustige schrijvers kan ik niet om hem heen, en dus bleef ik eens wat dichter bij huis en las De parade. Ik ben een van de vele mensen die van hem alleen De cirkel lazen, het sidderend dichtsloeg en al mijn gedrag op sociale media begon te overdenken. De parade eindigt al even huiveringwekkend, maar meer zal ik daar niet over prijsgeven.
Waar ik wel over kan vertellen zijn de twee hoofdpersonages, Vier en Negen (volgens de onbekende autoriteiten is het beter dat ze anoniem blijven), en de slechte dynamiek tussen de twee. Ze hebben de opdracht gekregen een verharde weg aan te leggen van het zuiden naar het noorden van een onbekend land waar zojuist een burgeroorlog heeft gewoed. Vier zit in de cabine van de hightech machine RS-80 waarmee de asfaltweg wordt aangelegd; Negen moet alle obstakels (zoals mensen) uit de weg ruimen, zodat de weg probleemloos kan worden geasfalteerd. Helaas blijkt Negen volledig ongeschikt voor deze taak: deze levensgenieter wil alleen maar steeds contact maken met de lokale bevolking om verhalen aan te horen, met ze te eten en ze te helpen met de wederopbouw van hun verwoeste levens. Vier haat Negen en zijn gedrag. Hij heeft maar één doel voor ogen: de deadline halen, zodat er een parade over de nieuwe weg georganiseerd kan worden. Hoe minder ze weten van al die menselijkheid en problemen die ze toch niet kunnen oplossen, hoe beter. En toch: het gesprek met die andere kant blijkt onvermijdelijk.
Vooral in het begin word je ondergedompeld in schrijfstijl die ik denk ik het best ‘mannelijk’ kan noemen. Ik weet niet of het echt bestaat, de mannelijke of vrouwelijke schrijfstijl: in principe kan iedereen natuurlijk in elke stijl schrijven. Maar de feitelijke, materiële beschrijvingen van de machine, de handelingen, de taak – ze hebben iets Hemingway-achtigs dat je in een Spartaans sfeertje brengt, van noeste arbeid en ‘harde mannen’ die weinig woorden nodig hebben maar over onverwachts diepe gronden beschikken. Ik weet niet precies waarom, maar woorden als deze vind ik lekker om te lezen: ‘Hij lag op een kunststof matras in een omgebouwde zeecontainer onder een kleine plafondventilator die de lauwe lucht in het vertrek rondslingerde. Hij waste zich met vochtige doekjes uit een pakje en trok zijn uniform aan, een zwarte overall van synthetische vezels.’ Daarna wordt het verhaal vooral steeds onheilspellender.
Het wordt nooit duidelijk in welk land dit zich allemaal zou afpelen, wat het conflict geweest is of wat de relaties met omliggende landen zijn. Vier en Negen komen er in ieder geval niet vandaan en spreken dus een andere taal, maar meer krijgen we niet te weten. Dat hoeft ook niet. Door geen verdere informatie te geven krijgt De parade juist dat ‘engagement-ingrediënt’: dat wat een onderwerp breder maakt dan de op zichzelf staande feiten. Natuurlijk kun je een specifieke burgeroorlog in detail beschrijven of verzinnen (zoals te lezen in De Cirkel ontbreekt het de schrijver niet aan dat vermogen), maar juist door aan te geven dat het om het even is waar dit is en wie erbij betrokken zijn word je eraan herinnerd dat situaties als deze al een soort prototypen zijn geworden. ‘Het ontwikkelingsland in puin’ is op zoveel vlakken al zo herkenbaar (de ontheemde kinderen; de rebellen in Jeeps…) dat je je realiseert dat het hier om een probleem van fundamenteel niveau gaat. Waarom blijven samenlevingen mislukken? Zijn we dan ten diepste corrupt, vraag je je af, uiteindelijk onverbeterlijk uit op macht? Zijn we gewoon… te slecht?
Uitgaan van het slechtste in de mens, of juist het goede: dat zijn de twee tendensen die Vier en Negen illustreren. Vier gaat ervan uit dat niemand te vertrouwen is. Dat is zijn strategie. Of het nu wel of niet zo is – er bestaat een kans, en gevaar moet geminimaliseerd worden om het einddoel (de parade) te halen. Negen wil juist met iedereen in contact komen, zijn hart is er vol van. Wanneer hij een groep lokale bewoners ontmoet, die een neergestort gevechtsvliegtuig als onderdak willen gebruiken, zegt hij: ‘Dus ik kwam langs, zag wat er aan de hand was en bood aan te helpen. Ik kon toch niet anders?’ Het is nog maar de vraag of één van hen gelijk krijgt, laat staan of er wel een einddoel is.
Dave Eggers weet maar al te goed waar de pijnpunten van het rammelende kapitalisme zich bevinden, en drukt er nog eens stevig op. Waar het hem met De cirkel om de uitwassen van megalomane databedrijven ging, kijkt De parade juist naar de afvoerputjes van de westerse welvaart. In dit soort landen is vooruitgang mislukt, oneindige groei lijkt een mythe geworden. Naast een spannend verhaal vormt dit boek ook een parabel, een verhaal met een idee, van een schrijver die wil dat je je comfortabele, westerse leven niet voor lief neemt. Think twice.
Merel Aalders studeert filosofie en literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en loopt stage bij uitgeverij Lebowski.