Speech van Thomas Heerma van Voss over 'Alles is OKÉ' van Ivo Victoria
Beste vrienden van Ivo, beste familie, beste Ivo,
Ik sta hier als een collega van Ivo. Collega’s, dat woord betekent in ons geval niet wat het in bijna elke andere beroepsgroep betekent. Ivo en ik treffen elkaar ’s ochtends nooit bij de koffieautomaat maar zien alleen zelfgefabriceerde flarden van elkaars leven via social media. We vergaderen nooit maar hebben soms kort contact via de mail, en de paar keer per jaar dat we elkaar zien zijn daar altijd anderen bij: tijdens boekpresentaties zoals dit, tijdens literaire festivals die altijd min of meer dezelfde auteurs uitnodigen, er wordt gegrabbeld in een iets te grote ballenbak met potentiële sprekers en als de grootste namen niet kunnen, komen organisatoren af en toe bij Ivo of mij of allebei uit. Dat is nu al een jaar of tien het geval – we debuteerden min of meer gelijktijdig, werden tijdens Manuscripta ooit zelfs achter een grote tafel gezet die vol lag met ambitieus ingekochte stapels van onze eigen boeken. Om te signeren, was het idee, maar minutenlang keken we naar langstrekkende stromen bezoekers die soms wat sceptisch terugkeken. Na een kwartier waren we klaar, ik verloor met 1-0: ik verkocht geen enkel exemplaar, Ivo één. Aan mijn vader.
Vaak praten we bij zulke plechtigheden, Ivo en ik, tussen optredentjes door, over muziek, over boeken, van elkaar of van anderen, over hoe-het-met-schrijven-gaat, ik vind dat altijd aangename gesprekken, ontspannen en toch niet niksig, serieus en nooit te zwaar – zo komen we elkaar al jaren tegen en ik heb het idee dat we daarin best naar elkaar toegroeien, elkaar zelfs als verre, moderne collega’s wel leren kennen, al las ik in Ivo’s nieuweling Alles is OKÉ één zinnetje dat me, ik zeg het maar eerlijk, een beetje pijn deed. “Mij noemt iedereen Hans,” staat er, “behalve mensen die me niet werkelijk kennen.”
Tja. Het schept tenminste duidelijkheid: ik sta hier als buitenstaander, ik kijk al tien jaar naar Ivo’s schrijven als een buitenstaander, zoals we ooit samen keken naar die langstrekkende bezoekers bij Manuscripta. En als buitenstaander kwam ik hem een kleine twee jaar geleden tegen, toen we tijdens het Haagse festival Crossing Border allebei mochten voorlezen. Ivo was, ik kan niet anders zeggen, euforisch. Hij zette zijn biertje op de grond, greep me bij mijn schouders, zo herinner ik het me althans, en hij keek me aan met die typische Ivo Victoria-grijns, een vriendelijke, wat giechelige grijns, eentje die ik vaker heb gezien en waarvan ik nooit weet of die stoer is of toch een klein beetje sullig, of die grijns verraadt dat Ivo vroeger tot het kamp van de pesters zou hebben behoord of toch eerder gepest zou worden – met die glimlach, waar eigenlijk zijn hele gezicht uit leek te bestaan, ik zag niets anders dan omhoog gekrulde mondhoeken, tandvlees en tand, vertelde hij over zijn nieuwe boek. Of nee, hij vertelde niet, hij riep. ‘Ik heb het! Dé oplossing! Ik weet nu helemaal hoe ik mijn nieuwe boek moet vertellen. Ja, ik heb het!’
Goed, ik ben dan wel een buitenstaander, een verre collega met wie het contact zich per toeval of via een scherm voltrekt, maar toch: dit moment herkende ik door en door. Dat gelukzalige gevoel dat je verhaal ineens tot leven komt, de tekst waar je dagelijks alleen en niet te vergeten ongevraagd aan zit te ploeteren. En dan is daar ineens het moment: ja, zó ga ik het vertellen, dit is de oplossing en jááá, hiermee overtref ik alles wat ik eerder heb geschreven.
Wat zou er op die wat gure novemberavond door het hoofd van Ivo Victoria zijn gegaan? Omdat we elkaar sindsdien zelden hebben gezien – geen koffieautomaat, geen vergaderingen, geen afspraken – vroeg ik hem er nooit naar. Wel heb ik het me de afgelopen weken, tijdens het lezen van Alles is OKÉ, veelvuldig afgevraagd.
Misschien, dit zou kunnen, had Ivo toen op die avond net bedacht dat Alles is OKÉ niet alleen het verhaal over een verdwijnende moeder moest worden, die zich steeds minder herinnert en geleidelijk oplost, maar ook over de zoon. Dat is knap: moederboeken worden er de laatste jaren volop geschreven in de Nederlandse letteren, maar in deze roman gaat het niet alleen over de wegkwijnende bejaarde, het gaat ook over het bestaan van de zoon, die België jaren geleden heeft ingeruild voor Nederland en intussen zelf ook al een ouder is geworden. Zijn gezinsleven raakt heel subtiel ontregeld door wat er met zijn moeder gebeurt, door de bezoekjes die hij een beetje beschaamd en vol schuldgevoel aan haar brengt. Wat heeft hij nog te bieden? Welke rol wordt hij geacht op zich te nemen? Over die vragen gaat Alles is OKÉ, een roman waarvan de kwetsbaarheid iets teders heeft, nergens wordt dit proza zwelgend. Een citaat: ‘Daar, een paar honderd kilometer zuidwaarts aan dat vervreemdende thuisfront, voltrok zich iets waarbij ik verondersteld was aanwezig te zijn. Ik voelde me een acteur die een cruciale bijrol vervulde maar nu om redenen die hij zelf ook niet begreep verstek liet gaan.’
Een kind dat het gevoel heeft tekort te komen, daarover gaat Alles is OKÉ ook, en het kind kómt natuurlijk tekort, dat kan nu eenmaal niet anders: zoals bekend kan geen kind zijn of haar ouder redden of in leven houden, niet fysiek althans – soms juist wél mentaal, met herinneringen, met verhalen, en het kan ook zijn dat dat de ingeving was van Ivo, op die gure novemberavond in Den Haag. Alles is OKÉ gaat namelijk niet alleen over de zoon die naar de moeder kijkt en registreert, het gaat ook over de moeder zelf, althans, het verhaal van de moeder. Vrij bruusk wordt na enkele tientallen pagina´s het ik-perspectief van deze roman doorbroken en de camera verplaatst zich, er dienen zich minder dialogen aan, mevrouw Stevens verschijnt ten tonele, een strijdvaardige dame die in niets lijkt op de vegeterende moeder in het heden, een vrouw die in oorlogstijd opgroeit en op de school waar ze later werkt vervolgens haar eigen robbertje moet vechten met de rigide, zeg gerust afschuwelijke schooldirecteur Pauwels. Háár verhaal wordt verteld, afstandelijk en tegelijkertijd intiem, en daarmee krijgt de oude versie van mevrouw Stevens die roerloos thuis zit, in zekere zin wachtend op het einde, veel meer reliëf: het aftakelen wordt pas echt schrijnend als je, in de loop van deze roman, voelt wat er aftakelt. Anders gezegd, en Ivo Victoria heeft dit heel goed begrepen: iemands afsterven maakt pas echt indruk zodra je weet wat voor leven er allemaal verdwijnt.
Misschien is dit wat Ivo Victoria toen, op die novemberavond, had bedacht, misschien verzon hij ook wel heel iets anders. Als ik mijn geld ergens op moet inzetten denk ik eerlijk gezegd dat hij deze elementen van zijn verhaal al had: moeder jong, moeder oud, volwassen zoon die langskomt en van de weeromstuit thuis in Nederland niet veel verder komt dan biertjes drinken en sigaretten roken op zijn balkon. En ik denk dat hij toen op Crossing Border een ingreep bedacht waarmee Alles is OKÉ extra gelaagd wordt. Ja, dit boek past bij zijn eerdere werk, er komen flarden van Ivo’s eerdere fictie terug in deze roman, die mengeling van heimwee en reconstructie, de volwassen man die hier spreekt kan zo voortkomen uit de jongen die in Hoe ik nimmer de Ronde van Frankrijk voor min-twaalfjarigen won zijn jeugd beschrijft, of uit de hoofdpersoon uit Dieven van vuur die in zijn melancholische herinneringen afdaalt naar één specifiek moment van de jaren negentig in Antwerpen – maar nooit eerder reflecteerde Ivo in zijn romans zo slim op de bezigheid van het schrijven zelf.
Alles is OKÉ is niet alleen het verhaal geworden over een vrouw wiens leven zich slechts nog op de vierkante meter afspeelt en de ontwrichting van haar naderende dood, dit is niet alleen het verhaal van een zoon die zich eigenlijk geen raad weet met wat er gebeurt – het is ook een roman over dat schrijven zelf, over literatuur als middel om iets vast te houden wat onherroepelijk wegglipt. Dan merkt hoofdpersoon Hans – eindelijk mag ik die naam gebruiken – wanneer hij mevrouw Stevens beschrijft, heel terloops in een bijzin: ‘Aha! Ja, ik geef nu plots iets prijs wat ik zelf nog niet wist maar het lijkt te kloppen.’ Elders in de roman staat de veelzeggende passage: ‘Ik heb een volmacht, niet alleen om haar bankzaken te regelen, desnoods zelfs haar huis te verkopen, maar ook om haar hele leven vorm te geven in een verhaal dat iedereen zal troosten, alleen haar niet. Een verhaal dat alles de moeite waard maakt, voor mij.’ Even later vraagt de hoofdpersoon zich ook af of hij hier wel goed aan doet – hij heeft last van ‘een opstandigheid die wordt gevoed door de twijfel of het wel volstaat het allemaal op te schrijven, of dat niet te gemakkelijk is.’
Op die vraag, of alles gewoon maar opschrijven geen makkelijke, laffe oplossing is, staat geen eenduidig antwoord vast, maar ik denk wel: het is voor ons in elk geval een fijne oplossing geweest. Wat Ivo Victoria toen op die avond ook heeft bedacht: het heeft gewerkt, Alles is OKÉ is een heel secuur, intelligent, ontroerend verhaal geworden, genoeg reden om euforisch over te zijn. Al las ik op Ivo’s eigen blog dat er van die euforie weinig resteert, vorige week schreef hij over zijn boek ‘dat de zaak totaal kansloos is en het maar beter zou zijn om met deze gekkigheid te stoppen. Nooit meer een boek schrijven – een heerlijk vooruitzicht.’ Wat is dat nou, Ivo? Doemgeluiden over het boekenvak kennen we nu wel, die gehekelde term ‘ontlezing’ natuurlijk, het feit dat er minder aandacht voor is en minder publiek en noem het maar op, maar juist dan moet je toch doorzetten – en juist dat moment voor verschijning, dat een boek af is en alles nog kan, dat het gelukt is en al je eurekamomenten en -momentjes ergens in hebben uitgemond, dient toch gevierd te worden? Als we dagelijkse collega’s waren geweest had ik dit ‘s ochtends bij de koffieautomaat tegen je gezegd: kop op, je hebt iets heel goeds gedaan, geniet er maar van. Nu zeg ik het hier, te midden van anderen: gefeliciteerd met je mooie boek.