Zoeken
Pop en literatuur (74): PJ Harvey en Flannery O’Connor (deel 2)
Iedere week bespreekt Cor de Jong de relatie tussen pop en literatuur. Deze week deel 74, die net als deel 73 over PJ Harvey en Flannery O’Connor gaat. 

Pop en literatuur (74): PJ Harvey en Flannery O’Connor (deel 2)

Gepubliceerd op 1 oktober, 2019 om 00:00



Op Is This Desire? (1998) verwijst PJ Harvey in meerdere nummers naar verhalen van J.D. Salinger en van Flannery O’Connor. Eerder in deze reeks besprak ik al twee nummers van deze cd. Vandaag het nummer ‘Joy’ dat gebaseerd is op het verhaal ‘Good Country People’ van O’Connor.

Het nummer is bepaald geen vrolijk melodieus liedje, maar een kakofonie van machinale geluiden. Harvey scandeert de tekst meer dan dat ze die zingt. Het lijkt wel alsof ze het nummer opzettelijk lelijk wil laten klinken. En misschien is dat ook wel zo. In elk geval past de muziek niet erg bij de opgewekte titel van het nummer, maar des te beter bij het personage Joy, waar de tekst over gaat.
 

PJ Harvey – Joy

 

 

Joy was her name

A life u-wed

Thirty years old

Never danced a step

She would have left these red hills

Far behind if not for her condition

Would have left these red hills

Long ago if not for my condition

Pitiful joy

She looked away

Into a hollow sky

Came face to face

With her own innocence surrounding her

Until it never was a question

Innocence so suffocating

Now she cannot move, no question

No hope for joy

No hope or faith

She wanted to go blind

Wanted hope to stay

 

I've been believing in nothing since I was born

It never was a question

No!

 

Flannery O’Connor – Good Country People

 

 

Joy was her daughter, a large blonde girl who had an artificial leg.

[…]

 

She thought of her still as a child because it tore her heart to think instead of the poor stout girl in her thirties who had never danced a step or had any normal good times.

[…]

 

Joy had made it plain that if it had not been for this condition, she would be far from these red hills and good country people.

[…]

 

‘[…] I been believing in nothing ever since I was born!

 

 


Het nummer begint met de introductie van Joy. Ze is 32 in het verhaal, een leeftijd die door PJ Harvey wordt afgerond naar 30. Ze heeft op twaalfjarige leeftijd haar been verloren door een jachtincident en heeft nu een houten prothese. Haar moeder ziet haar nog steeds als een jong meisje. Ze heeft filosofie gestudeerd en is atheïst:

To her own mother she had said – without warning, without excuse, standing up in the middle of a meal with her face pruple and her mouth half full – ‘Woman! Do you ever look inside? Do you ever look inside and see what you are not? God!’ she had cried sinking down again and staring at her plate, ‘Malebranche was right: we are not our own light. We are not our own light!’

De filosofische opvatting van Joy is te karakteriseren als nihilistisch. Ze onderstreept op meerdere momenten dat ze gelooft in niets. De naam Joy – de ironie ligt er weer duimendik bovenop – heeft ze afgezworen zodra ze volwassen werd. Sindsdien noemt ze zich Hulga, een naam waarvan haar moeder meent dat ze die heeft gekozen omdat het zo’n afstotelijke naam is:

Mrs. Hopewell was certain that she had thought and thought until she had hit upon the ugliest name in any language. Then she had gone and had the beautiful name, Joy, changed without telling her mother until after she had done it. Her legal name was Hulga.

Hetzelfde wat Joy doet, lijkt PJ Harvey ook te doen. Haar nummer is de muzikale vertaling van de naam Hulga.

Dankzij haar handicap (ze heeft behalve haar kunstbeen ook nog eens een hartafwijking) is Joy/ Hulga niet in staat om de wijde wereld in te trekken. Ze is beroofd van vreugde en van geloof. Door O’Connor, maar eigenlijk ook door Harvey, wordt daar een verband tussen gesuggereerd: ‘Now she cannot move, no question/ No hope for joy/ No hope or faith’. Kortom: geen geloof, geen hoop en –ik maak het maar even af – geen liefde.

Maar in dat laatste komt verandering. Er komt een bijbelverkoper aan de deur, een jongeman. Moeder Hopewell (weer zo’n naam trouwens) maakt een praatje met hem. Uiteindelijk blijft de jongeman eten. Hij presenteert zich als een simpele ziel, als iemand die behoort tot de ‘good country people’ uit de titel, een frase die in het verhaal meerdere malen gebezigd wordt, in relatie tot verschillende personages.

Joy staat aanvankelijk afwijzend tegenover hem, maar krijgt steeds meer sympathie en na het eten wacht ze hem buiten op als hij het huis verlaat. Ze maken een afspraak voor de volgende dag. Die nacht fantaseert ze dat ze hem verleidt.

De volgende dag ontmoeten ze elkaar. Ze wandelen een stuk en gaan dan een schuur binnen, waar ze de trap beklimmen naar de hooizolder. Hij kust haar, waarbij hij haar bril afzet en opbergt. Daarna vraagt hij of ze van hem houdt. Na enig aandringen antwoordt ze bevestigend, al voegt ze eraan toe dat het voor haar weinig betekent. Hij vraagt haar om haar liefde te bewijzen door te laten zien waar haar houten been bevestigd is. Ze laat het hem – opnieuw na enig aandringen – zien en toont zelfs hoe ze het los kan maken.

Dan toont de bijbelverkoper zijn ware aard. Een van de bijbels in zijn koffer blijkt een bewaarplaats voor een fles whisky te zijn en uit een andere haalt hij een pak kaarten met obscene afbeeldingen erop. Joy/ Hulga is perplex: ‘aren’t you just good country people?’ vraagt ze hem. De reactie is veelzeggend: ‘I’m as good as you any day in the week.’

De bijbelverkoper blijkt tot haar ontzetting niet erg christelijk. Hij kaatst bovendien de bal terug: ‘What’s the matter with you all of a sudden? […] You just a while ago said you didn’t believe in nothing. I thought you was some girl!’ Het is een confronterende opmerking. Als ze vervolgens een beroep doet op zijn christelijkheid, onthult de bijbelverkoper dat hij niets van die onzin gelooft: ‘I been believing in nothing ever since I was born!’

Joy/ Hulga wijst als nihilist iedere moraal af, maar rekent intussen wel op het moreel besef van anderen en doet daar ook een appèl op. De bijbelverkoper blijkt echter werkelijk in niets te geloven. Hij onthult terloops nog dat hij ooit op een vergelijkbare manier een glazen oog ontvreemd heeft. Zonder mededogen gaat hij ervandoor met Hulga’s been en haar bril en laat haar hulpeloos achter op de hooizolder. Joy is niet alleen haar naam kwijt, maar ook haar zicht en haar mobiliteit. Ze is lamme én blinde. Zonder geloof, zonder hoop, zonder liefde. Beroofd van alles waar ze naar eigen zeggen niet in geloofde.

Wil de ware nihilist opstaan?

 

Auteurs
Auteur: Cor de Jong

Cor de Jong (1978) is schr?ver, leraar Nederlands en studiebegeleider b? de jeugdopleiding van Sparta Rotterdam. H? publiceerde al meerdere korte verhalen. De aanname is z?n debuutroman.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: