Trash
Er was een hittegolf en ik luisterde naar Suede. We waren vullis en we waren lui. Daar kwam het zo ongeveer allemaal op neer. Ik pakte een amstel uit de koelkast, en ging in de opening van het raam zitten. Het zweet liep over mijn rug. De amstel was snel op. Ik pakte er nog een en ging weer naar mijn raam.
De avond viel en ik had geen idee wat ik moest gaan doen. Ik belde wat rond, maar iedereen was bezet. Dus bleef ik bier drinken en in het raam naar muziek luisteren. Eerst nog Suede, even later The Stone Roses. Misschien zou er een vrouw door de straat lopen en The Stone Roses een goede band vinden. Misschien zou ze aanbellen en op mijn schoot willen zitten. Maar er liep niemand door de straat. Behalve Arnold, de éénogige zoon van de buurthuisbeheerder. Hij keek omhoog, maar ik verscheen niet in zijn gehalveerde blikveld.
Ik begon aardig in de olie te raken en besloot de Nieuwmarkt op te gaan. Op het terras van Stevens dronk ik een paar glazen witte wijn. Die hakten erin. Toen stapte ik een café aan de Zeedijk binnen en raakte aan de praat met een meisje. Ze droeg een hoofddoek en vertelde dat ze fan was van Mötley Crüe en Ajax.
‘Noem zeven spelers van Ajax’, zei ik.
Ze noemde er een stuk of vijfentwintig. De meeste kende ik niet. Ze had het over de grote talenten en begon me te vervelen. Ik was moe en loom en ging naar huis. Ik zette de radio aan en viel in slaap. Midden in de nacht maakte mijn blaas me wakker. Ik piste de avond weg en keek mezelf via de spiegel in de ogen. Talenten, dacht ik. Wie is er nou godverdomme het grote talent?