Het boerenpaadje
Een café aan de Zeedijk. Iedereen was lazarus en geil. Zelfs de dieren. Bij de flipperkast neukte de ene hond de andere. De barvrouw kieperde een emmer sop over hun koppen om ze uit elkaar te krijgen. Het hielp. Toen brak er een vechtpartij uit. Een kerel met oren als eierenkoeken deelde een paar rake tikken uit. Er was bloed, maar niet genoeg om de politie te bellen. Of een ambulance. Ik had mijn zakken vol en wilde opstappen. Op dat moment kwam ze binnengelopen. Veel make-up, een rode korte jurk. Ze zag eruit als een Colombiaanse temeijer en kwam naast me zitten.
‘Waar kom je vandaan?’ vroeg ik.
‘Uit Colombia,’ zei ze.
‘Wat doe je?’
‘Ik ben hoer.’
Ze nam me mee. Haar appartement lag een paar straten verderop. In de kamer liep een kat rond in een blauw babypakje. Ze schonk wodka voor ons in en zette de tv aan. We zwegen en keken naar de herhaling van het Sportjournaal. Een wielrenner vloog in het ravijn en kwam levend weer naar boven. Daarna leidde ze me naar haar kamer.
‘Wat wil je?’ vroeg ze.
‘Het boerenpaadje’, zei ik.
Ik kroop op haar en ze liet me gaan. Toen ik klaar was viel ik in slaap. Ik droomde dat mijn vader achter me aan zat met een slagersmes.
Het was licht toen ik mijn ogen opende. Sliep ze nog? Ik legde honderd euro op een tafeltje en liep de deur uit. Buiten motregende het. Ik trok mijn kraag op en keek omhoog. Ze stond voor het raam en zwaaide. Over drie kwartier moest ik op mijn werk zijn.