Boodschappen
Met mijn vader fietste ik op zondag naar de supermarkt. In razend tempo. Mijn moeder had onmiddellijk tomatenpuree nodig.
Onderweg klaagde hij dat we door de ene na de andere grijze muis werden ingehaald. Ze hadden tegenwoordig allemaal zo’n elektrisch ding. Daar was niet tegenop te trappen.
Op dat moment racete een oudere dame ons voorbij.
'Zo’n vouwenkop met rooie lippen,' zei hij, 'dat is toch geen gezicht meer.'
Sinds de supermarkt in hun dorp gesloten is, moeten mijn ouders voor elk vergeten pak melk hun fiets pakken. Dat is wennen. Zeker omdat ze vroeger alleen hun huis maar uit hoefden rollen om iets te halen. Nu wonen ze al maanden tegenover een leegstaand winkelpand.
Dat heeft iets desolaats.
Het sluiten van panden in mijn geboortedorp begon ooit met het postkantoor, de slager, de bakker, de Rabobank, en sinds enige tijd is dus ook de Troefmarkt opgedoekt. Alleen in de friettent zit nog leven.
Zo kwamen mijn vader en ik die zondag hijgend in de Albert Heijn terecht. Op zoek naar tomatenpuree.
Wat me opviel was de Sinterklaasversiering overal. Die zie je in Amsterdam in geen enkele winkel meer. In elk geval in mijn winkel in stadsdeel Noord niet.
We stonden al gauw weer in de rij voor de kassa met ons boodschappenmandje waarin drie blikjes tomatenpuree lagen, en een pak gekleurde hagelslag voor de blagen.
Bij de kassa naast de onze, was een stel een buitensporig gevulde boodschappenkar uit aan het laden. Zwijgend ploegden ze zich er doorheen. Dit moesten inkopen zijn voor zeker drie weken.
Ik vroeg me af hoeveel blagen dit stel wel niet moest hebben. Ook bewonderde ik hun vermogen om zo ver vooruit te plannen. Om lijstjes te maken. Om van tevoren te weten wat ze gaan eten. Terwijl ik elke dag wel een keer in de winkel sta te bedenken wat ik nu in Hemelsnaam weer moet gaan koken.
Ik zei dus iets over die indrukwekkende boodschappenberg op die band naast ons. Mijn vader keek me alleen maar geërgerd aan, en legde zijn vinger kort op z’n lippen.
Daarna legde hij onze boodschapjes op onze band. Beurtbalkje ervoor, erachter.
Het duurde even voor ik begreep wat hij bedoelde. Ik had te hard gepraat! Ik keek te duidelijk naar dat stel! Hieruit bleek maar weer dat ik al te lang uit deze omgeving weg was. Het gaf geen pas te letten op wat je naasten aanschaften.
Mijn vader keek snel om zich heen. Om te zien of iemand had gemerkt dat ik zo idioot luid sprak natuurlijk.
Ik voelde het allemaal niet meer aan. Nu is het zover gekomen, dacht ik, dat ik iemand ben geworden die loeihard praat zonder dat ik het door heb. Dat ik ontzettend aanwezig ben zonder me er bewust van te zijn. Terwijl dat in deze contreien gewoon niet de bedoeling is. Hij schaamde zich voor mijn luidruchtige aanwezigheid.
Er was een tijd dat ik zo zacht praatte dat niemand me ooit kon verstaan. Of ik zei helemaal niets om maar niets verkeerd te kunnen zeggen, om maar niet voor schut te staan.
Ik dacht aan de vader van mijn kinderen die ooit tokkend, fladderend met zijn armen, met zijn billen achteruitgestoken voor een winkeljuffrouw had gestaan. Tok-tok-tòk In een Tsjechische supermarkt.
Hoe hij een kip had nagedaan om aan te geven dat hij eieren wilde hebben. Zoals hij eens bij de toonbank in een Franse drogisterij verwoed op zijn hoofd had staan krabben om te duiden dat het hem om luizenshampoo ging.
Hoe ik er vaak naast had gestaan met het schaamrood op mijn kaken, maar we wél altijd kregen wat we hebben wilden. En hoe ik dan ‘hier kennen ze ons toch niet’ dacht.
***
Deze column is eerder gepubliceerd in De Limburger. Lees ook Elke Geurts roman Ik nog wel van jou. Luister hier naar onze podcast met Elke Geurts over haar roman en scheiding.