Ruzie
We zouden de afgelopen zomervakantie een kitten krijgen van vrienden.
We zouden een meisje nemen voor ons meisjeshuishouden. Ze zou Billie heten naar Billie Eilish.
Toen onze Billie in de lente geboren was, bezochten we haar om het weekend. Bij het gezin met drie kinderen. Ik vond het leuk om met mijn dochters bij hen op zondagsbezoek te gaan. Zoiets was dus niet alleen voorbehouden aan de niet-gescheiden gezinnen.
Billie leek een beetje op Noenoe; één van de twee poezen die na de scheiding bij de vader van mijn dochters zijn gebleven. De poezen komen van een boerderij uit Siebengewald. Het zijn dus Noord-Limburgers, net als ik. Ergens vind ik het een fijn idee dat ík dan wel uit mijn oude huis verdwenen kan zijn, maar dat mijn honneurs er nog altijd worden waargenomen door Ronnie en Noenoe. Ons kent ons. Dat gevoel gaat voorbij de grens tussen mens en dier. Dat merk je.
Ronnie schijnt enorm te zijn verwilderd sinds ik weg ben. De buurvrouwen klagen dat zij hun vuilniszakken nog geen seconde buiten kunnen laten of Ronnie trekt ze open en vreet eruit. Mijn ex klaagt steen en been dat zijn lekkere stinkkazen van het aanrecht verdwijnen waar hij bij staat. Noenoe schijnt elke verse krant onmiddellijk in kleine snippers te scheuren, en daarna alle andere post die er op de mat ligt. Maar ze zijn nog wel heel aanhankelijk met onze meisjes.
‘Mama, ze zijn echt lastig,’ zei mijn oudste dochter. ‘Papa wordt er gek van!’
‘Ik denk dat ze het er niet mee eens zijn dat ík er niet meer woon, hè?’ zei ik. ‘Zo laten ze dat weten, hè.’
Mijn jongste dochter kreeg voor haar verjaardag in mei een poezenmandje en speeltjes. Ze verheugde zich maandenlang op de komst van de kleine Billie. Maar het mandje staat nu nog – leeg – op haar kamer. Met de speeltjes is nooit gespeeld. Billie is namelijk op marktplaats gezet.
Ik kreeg ruzie met de man van het stel. Of nou ja: Er bleek een misverstand te zijn over wanneer het diertje precies zou komen. Ik had in mijn hoofd tegen het eind van de zomervakantie. Hij dacht dat hij mij uitdrukkelijk had verteld dat ze in de eerste week haar entree in mijn gezin al zou maken.
Eerst zat ik daarmee in mijn maag, toen antwoordde ik dat dat helaas niet ging. Ik had al een vakantie geboekt en andere dingen te doen. Hij vond dat ik daar iets op moest bedenken. Ik vond dat het poesje nog wel drie weken langer bij haar broertjes en zusjes in het nest kon blijven.
‘Ze komt volgende week bij jullie,’ zei hij.
‘Nee,’ zei ik.
‘Dan zet ik haar op marktplaats.’
‘Oké.’
Hoe dan ook: Het werd hommeles tussen hem en mij. Via WhatsApp. Ik nam de telefoon niet op wanneer hij belde. Ik reageerde al helemaal niet meer toen hij schreef: ‘Jij móét bellen.’
Daarna bleef het stil. Ik liet niets meer van me horen. Hij ook niet. We zien het gezin – na veertien jaar lief en leed - gewoon nooit meer.
Maar volgende week is hun dochter jarig die de BFF van mijn jongste dochter is.
Goed, hij mag dan licht ontvlambaar zijn, ik kan niet ontkennen dat ook ik nogal lichtgeraakt ben als ik vind dat ik in mijn recht sta. Het is meteen: ‘Oké, die hoef ik dus niet meer te zien!’ Armen over elkaar. Afgelopen. Uit. Alles beter dan… Ja, dan wàt eigenlijk?
Is onenigheid en het vervolgens nooit meer uitpraten – laat staan openlijk bijleggen – eigenlijk ook een trekje dat iets met Limburgse wortels te maken heeft?
Deze column is eerder eerder gepubliceerd in De Limburger.