Zoeken
De herkansing (Nikkie van Lierop)
Lees hier een kerstverhaal van Nikkie van Lierop, over een confrontatie met een verwarde vrouw, over de momenten dat het leven je een herkansing biedt en over die kans met beide handen aannemen.

De herkansing (Nikkie van Lierop)

Gepubliceerd op 19 december, 2019 om 00:00

 

‘Ah, je bent er,’ roept de oude vrouw me vanaf een bankje toe. Ik ken haar niet, maar ze heeft het wel degelijk tegen mij. Ik heb honger en ben op zoek naar een plek om te lunchen. Ik rammel. Tot mijn grote ergernis blijkt elk gezellig ogend restaurant vol te zitten. Ik bevind me in het noorden van Frankrijk. Het is koud en het miezert, mijn humeur is dus niet bepaald vrolijk te noemen. Zelfs de kerstverlichting kan de grauwheid niet verjagen. Ik duw mijn hoofd dieper in de kraag van mijn jas en wil mijn zoektocht naar voedsel verderzetten. Plots staat de vrouw op en komt met kleine, snelle pasjes naar me toe tot ze pal voor me staat.
    ‘Zullen we gaan?’ vraagt ze ongeduldig. Ze is opgetut zoals oudere mensen dat doen als ze naar een familiefeest gaan. Een mooie zwarte jas, een kleurige sjaal, een hoedje, zwarte glimmende schoenen en een elegante handtas. Ze strekt een hand naar me uit en wil hem in mijn arm haken. Ik verstijf. Ik weet niet wat ik doen of zeggen moet. ‘Pardon?’ stamel ik. Dan zie ik verwarring in haar blauwe ogen flitsen. ‘Je hebt me gezegd op dat bankje te blijven wachten tot je klaar was met winkelen,’ zegt ze. ‘Non, madame, dat was ik niet.’ Ik voel mijn hart krimpen want ik besef plots dat ze dement is. Hoe moet ik hiermee omgaan? Met een mond vol tanden sta ik haar aan te kijken. Ik moet iets zeggen, maar weet om de dooie dood niet wat.
    ‘Allez, waar gaan we heen?’ zegt ze weer. Als ik haar zeg dat ze zich vergist, kijkt ze teleurgesteld. ‘Maar ik moest op je wachten,’ zegt ze weer. Het klinkt als een verwijt. Ik schraap mijn keel. ‘U verwart me met iemand anders,’ piep ik. Mijn wenkbrauwen worden naar elkaar toe getrokken door een frons. Het gebeurt vanzelf. Alsof mijn trieste blik ook maar iets goedmaakt. Ik leg een hand op haar bovenarm. Weer voel ik hoe pathetisch en betuttelend dit moet overkomen. ‘Ze zal er zo wel zijn,’ zeg ik. Ik probeer te glimlachen. Haar ogen vernauwen zich even en ik zie dat ze twijfelt. Misschien ben ik dan toch niet degene waarop ze zit te wachten. ‘Ah bon,’ zegt ze, en wijst naar het bankje. ‘Dan ga ik daar maar weer zitten.’ Ze draait zich van me weg en gaat op precies dezelfde plaats zitten als voorheen. ‘Bonne journée,’ zeg ik, maar ik denk niet dat ze het hoort.

Dagen later, wanneer ik weer in Antwerpen ben, blijft het gebeurde aan me knagen. Ik zit met een knoert van een schuldgevoel. Omdat het blijft spoken, besluit ik mijn ervaring op Facebook te gooien. Mijn post eindigt met: ‘Hoe zouden jullie hiermee zijn omgegaan?’ Ik hoop, nee, reken op medelijden en begrip.
    Nog geen twee minuten later lopen de reacties binnen. De eerste schrijft dat zij in de handtas van de vrouw zou hebben gekeken om te kijken of er een papiertje met daarop een telefoonnummer in zit. Dat zouden ze wel vaker doen bij demente ouderen. Ik schrijf dat ik dit zal onthouden voor als het nog eens gebeurt. Maar dan denk ik even na. Je gaat toch niet zomaar in andermans handtas zitten wroeten? Voor hetzelfde geld begint zo iemand te gillen dat ik haar wil bestelen. Ik zie het al voor me: op straat door een meute uitgejouwd worden omdat ik een oud besje aanval.
    Er volgen meer tips. ‘Ik zou bij haar zijn blijven zitten en met haar gepraat hebben over koetjes en kalfjes.’ Ah? En hoe lang dan? En wat had ik moeten zeggen? Ik ben helemaal niet zo goed in gesprekjes die nergens heengaan, en al helemaal niet op een lege maag.
    Sommigen reageren ronduit bot: ‘Hoe kun je een demente vrouw zomaar aan haar lot overlaten???’ En ook: ‘Dankzij jou zit ze daar misschien nog steeds, rillend van de kou!!!’ Ik krijg een beeld van de vrouw wiens lippen ondertussen net zo blauw zijn als haar ogen. Iemand anders roept dat ik na een half uurtje terug had moeten gaan om te kijken of ze er nog zat. De uitroeptekens vliegen me om de oren. Ik zit me te schamen en word kwaad. Ik roep tegen mijn beeldscherm dat ze gemakkelijk praten hebben achter hun laptop, de betweters en moraalridders die een ander zonder enig probleem aan een schandpaal nagelen om vervolgens met rotte tomaten te gooien met hun ik zou dit en ik zou dat. Jaja.
    De enige commentaren die ik ter harte neem, komen van mensen die zelf een demente moeder of vader hebben. Zij zijn de enigen die recht van spreken hebben, vind ik.
    Dan komt er een reactie van een kennis. Maarten. Maarten is al vele jaren clown. Ondanks dat hij een zwaar autistische zoon heeft, gaat hij toch drie dagen per week naar verzorgingstehuizen waar hij demente bejaarden een paar uurtjes verblijdt met grapjes en liedjes. ‘Ik ben al heel vaak de zoon geweest van die mensen,’ schrijft hij. ‘Zin in een herkansing? Loop dan eens een dagje met mij mee.’
    Zijn reactie lijkt te knipperen als lichtjes in een kerstboom. ‘Ja, ik wil die herkansing wel!’ schrijf ik enthousiast en heb meteen spijt dat ik dit zomaar in het openbaar heb gezegd. Soms ben ik veel te impulsief. Maarten krijgt meteen zeven, negen, twintig hartjes. Ik slik. Nu moet ik wel.

Twee weken later is het zover. ‘Doe gewoon wat ik doe,’ zegt hij voordat we een ruimte binnen gaan waar de ouderen in een cirkel zijn neergezet. Maarten loopt er clownesk gekleed bij. Ikzelf zie er heel gewoontjes uit en heb daar spijt van. Weer heb ik niet mijn best gedaan het die mensen naar hun zin te maken. Maarten schudt iedereen de hand, kijkt ze in de ogen en zegt: ‘Welkom!’ Het lijkt meteen fout te gaan. Een tandloze vrouw kijkt hem kwaad aan. Haar hele gezicht plooit zich in razernij. ‘Stoute vent,’ roept ze, ‘ik weet wel wie jij bent, smeerlap!’ Even denk ik dat ze hem wil slaan. Maarten schrikt niet. Hij laat zijn schouders zo diep mogelijk zakken en bolt zijn rug om te laten zien hoe droevig hij wel niet is. ‘Boehoe,’ zegt hij en hij doet vervolgens of hij tranen uit zijn ogen veegt. Haar humeur slaat onmiddellijk om. Ze lacht zo hard dat ik een blaasverzakking vrees. ‘Welkom,’ zeg ik. Ik lach mijn tanden bloot en voel me ongemakkelijk.
    Ik schat zo’n vijftien aanwezigen. Nou ja, echt aanwezig zijn ze niet allemaal. Sommigen zitten te dutten. Een man maakt zijn hemdsknopen los en ook de ritssluiting van zijn broek doet hij open. Daarna knoopt en ritst hij alles weer dicht. Hij doet dit twee uur lang. Een vrouw in een rolstoel maakt haar wijsvinger nat en veegt er onophoudelijk mee over een vlekje in het dekentje dat over haar knieën ligt. Er is geen vlekje te bespeuren. Ze zegt me dat acteren een mooi beroep is. Dit herhaalt ze minstens vijftien keer.
    Maarten danst, springt en zingt liedjes en ik hobbel achter hem aan, eveneens luidkeels zingend en dansend. Mijn bewondering voor hem groeit met de seconde en ik ben blij dat mijn vrienden me niet kunnen zien. De oudjes houden van liedjes, dat is duidelijk. Er wordt ritmisch mee geklapt en meegezongen. Meer dan één noot bezigen ze niet en ze zijn onverstaanbaar, maar dat hindert niemand.
    Terwijl Maarten van alles uit zijn koffertje vist en er met kinderlijke vreugde mee aan de slag gaat, zie ik de vrouw met het dekentje ernstig kijken. Moeizaam probeert ze haar rolstoel vooruit te krijgen. Ze zegt dat ze naar haar vriend wil gaan, hij voelt zich niet best. Een verpleger zegt dat ze hier moet blijven tot wij weg zijn. Hij aait haar hoofd even en gaat verder met zijn harde werk. Nu wordt ze kwaad. ‘Kom,’ zeg ik, ‘dan gaan we even kijken.’ Ik rol haar de gang op. Natuurlijk is er geen vriend. Woedend probeert ze deuren te openen. Plots krijg ik een idee. ‘Hij is net naar de winkel vertrokken,’ zeg ik. Ergens achter een deur roept een man om zijn mama. Mijn hart breekt.
    Na twee uur is het afgelopen. ‘Gefeliciteerd!’ roept Maarten allen toe. ‘Waarom?’ vraagt de man die zijn hemd ondertussen weer dichtknoopt. ‘Omdat je er nog bent,’ antwoordt Maarten vrolijk. Even later zitten we uit te puffen in de cafetaria. Het is er ongezellig. Schijtmuziek blèrt uit de speakers. Neonverlichting zoemt boven onze hoofden. Een kerstboom staat in een hoek. Er zitten slingers en ballen in. Drie van ‘onze’ demente oudjes zitten ernaar te staren. De lichtjes worden in hun ogen weerspiegeld. Ons zijn ze allang weer vergeten, maar ik hoop vurig dat ze zich op dat moment hun mooiste kerstavonden herinneren waarin ze omringd waren met hun kinderen en kleinkinderen. Een herkansing van avonden met cadeautjes en ijstaart en met alle liefde van de wereld.

 

***

Nikkie van Lierop werkt op dit moment aan haar debuut Te dom voor de duivel bij Lebowski.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: