Spleen
Deze week moest ik in het mediapark in Hilversum zijn. Het was er koud, mistig en verlaten. Afgelopen zomer was ik er voor het laatst, in het holst van de nacht. De temperatuur was toen tropisch, maar het mediapark eveneens verlaten. Ik was er voor een interview met Nooit Meer Slapen. Omdat ik aan de vroege kant was, rookte ik een sigaret bij de nachtportier om de tijd te doden. Hij sliep weinig en leerde me dat ‘je je lichaam moet opvoeden’. Je kunt je lichaam laten wennen aan minder slaap.
‘Wie wakker is, leeft langer,’ zei ik opgewekt.
‘Nou, als je je rust niet pakt, sterf je vroeg.’
Ik knikte.
Over dikke mensen zei hij: ‘Je ziet weleens mensen lopen die elke dag het gewicht van een half schaap op hun rug meedragen, moet je je eens voorstellen, dát is pas ongezond.’
De nachtportier was zich erg bewust van zijn tijd: ‘Ik heb een hekel aan stressen, ik vertrek altijd zo vroeg van huis dat ik nog een lekke band kan krijgen. Ik neem iedere keer de tijd op, binnen een kwartier kan ik een autoband verwisselen.’
Hij vertelde over zijn laatste bandenwissel, op een onverharde weg in Turkije, het land waar hij iedere zomer naar teruggaat.
Het gesprek verliep van banden verwisselen naar de ramadan. Ik vroeg hem hoe het was om tijdens de ramadan niet te roken. ‘Ooit ben ik gestopt voor mijn vrouw en kinderen. Maar al snel zei mijn vrouw: “Begin alsjeblieft weer met roken, je bent jezelf niet, zo chagrijnig.” Maar als er ramadan is, dan kost het geen moeite, dan heb je een doel.’
Ik werd opgehaald door interviewer Pieter van der Wielen. Voordat het gesprek begon zei ik: ‘Wat een raar leven heb jij, zo ’s nachts.’
Dat vond hij ook en zei: ‘Wat ben ik eigenlijk aan het doen?’ Om het dragelijk te houden adviseerde ik hem om een relatie met de portier op te bouwen.
Na de uitzending bracht een taxichauffeur me naar huis. In de taxi op een lege snelweg kwam plots het geloof in God ter sprake. Hij was professioneel beleefd, hield zijn oordeel voor zich, tot ik liet doorschermen niet in de Heer te zijn. Hij haalde opgelucht adem. Hij zei dat zijn vrouw gelovig was en hun kind gelovig opvoedde. Daar had hij moeite mee. ‘Misschien moet ik van haar scheiden.’ Ik wilde iets troostends zeggen maar ik wist niet wat. Zwijgend reden we verder. Was dit spleen, of wachtten we allebei stiekem op de komst van de Verlosser?
Toen ik deze week over het grauwe mediapark stiefelde wist ik inmiddels wat Franz Kafka eens schreef; dat de Verlosser pas zal komen als hij niet meer nodig is.