Anneke Brassinga spreekt Arnon Grunberg toe over zijn nieuwe roman 'Bezette gebieden'
Afgelopen zomer raakten Arnon en ik in gesprek, op de e-mail, over de liefde ging het, en over de vraag of fictie niet toch eigenlijk altijd in de werkelijkheid geworteld is - "de werkelijkheid die wij ongeacht onze verschillende levensgeschiedenissen en perspectieven met elkaar delen, en de verbeelding staat niet haaks op die werkelijkheid maar maakt er deel van uit, kleurt en beïnvloedt die werkelijkheid." Dat schreef Arnon mij en ik antwoordde hem, na voor het eerst een roman van Arnon te hebben gelezen: "Jouw Moedervlekken vind ik een liefdevolle ideeënroman waarin veel gedachten en formuleringen staan ter overweging van de lezer die ontroerd raakt en het toch ook weer niet als fictie leest. Het is eigenijk een discussiestuk, of een leerboek." Voor hulpverleners. Arnon kon zich daar wel in vinden.
Daarna kregen we het over "het lot" - over het begrip "amor fati": moet je het lot omarmen, moet je je door het lot laten omarmen, of moet je het uitlachen, kun je het lachend achter je laten? We waren het erover eens dat lachen om andermans lot infaam is. En dat het uitlachen van je eigen lot pas na heel veel louterende rampspoed kans van slagen heeft, als de ware onthechting ineens intreedt, - en dat daarbij tevens verondersteld blijft dat je de anderen liefhebt juist in (en om) hun eigen lot.
Het zijn moeilijke kwesties, maar nu is er dit nieuwe boek, Bezette gebieden, waarin de finesses van "het lot" enorm helder in beeld gebracht zijn. Het is dan ook geen leerboek, maar een existentiële roman. Het is een vervolg op Moedervlekken. In dat boek was het perspectief gericht op de verdwijnpunten des levens, op het lijden van hen die als individu verlossing zoeken in krimp en wegwezen. Ook psychiater Kadoke is zelf bijkans zo iemand, een afzijdige. Dat lijkt hem best goed af te gaan, zelfs nadat hij gehoor heeft gegeven aan een onorthodoxe ingeving, als therapeut..
De wending komt meteen aan het begin van Bezette gebieden, Kadoke krijgt het zwaar voor de kiezen, er blijft niets van hem heel. Pas als alle grond hem onder de voeten is weggeslagen, dringt tot hem door dat ook hij een behoeftig oftewel breekbaar mens is. Hij moet een heenkomen zoeken.
Vergilius schreef een epos, de Eneïs, over het ontstaan van het roemruchte Rome. In de Eneïs is boek II getiteld De Verwoesting van Troje, en de slotregels van dat deel luiden: "Berustend nam ik mijn vader op de schouders en trok ik de bergen in." Eneas is een vluchteling, hij weet niet wat zijn lot zal zijn, hij weet niet waar zijn nieuw te stichten vaderland zal zijn, zijn perspectief is onbestemd grenzeloos. Hij weet alleen dat hij zijn vader mee moet dragen, zijn geschiedenis dus ook, en we zien als het ware Eneas terug in Kadoke, die van alle eer en aanzien beroofd, om nog iets van zichzelf te redden en zich bloot te stellen aan liefde, naar het Beloofde Land trekt, met zijn oude vader op de rug. Ook zijn Troje is verwoest, ook hij heeft zelf het houten paard binnengehaald.
Op slag, bij aankomst in het Heilige Land, in de episch-panoramische weidsheid van de dorre bakermat, slaat het verdwijnpunt van dat eerder genoemde perspectief om in het tegendeel, in een ruimtelijk uitwaaierende wirwar, een humane, conflictueuze, historisch beladen realiteit, die schrijnend, hilarisch, weerzinwekkend en ook vertederend zal zijn.
Hier moet ik even vermelden dat vrijwel het hele boek in de onvoltooid tegenwoordige tijd is geschreven, het is aldoor onverbiddelijk "nu" en dat houdt in dat je als lezer voortdurend op je qui-vive bent - wat zal er nu weer gebeuren? - terwijl je tegelijkertijd allengs beseft dat het geen enkele zin heeft om op je qui-vive te zijn, ook niet als hoofdpersoon in een boek; de lezer staat er met zijn neus bovenop, in de onvoltooid tegenwoordige tijd, hoe Kadoke door zijn eigen impulsen ergens heen wordt gedragen zoals u en mij ook regelmatig overkomt, langs de levensweg, juist in die onbewaakte momenten.
De arme Kadoke ziet zich omringd door mensen die bevangen zijn, elk op hun eigen wijze, in een weefsel van geschiedenis, traditie, geheiligde voorschriften, geloof, trauma, dromen en verlangens; mensen die ageren vanuit hun houvast dat ze vaak zelf zijn gaan belichamen als een stoofpot van overtuigingen, driften en wil. Het gaat niet zozeer over politiek in dit boek als wel over mensen in hun existentie; in prachtige, gedreven, soms furieuze, soms vertederend-hopeloze, toenaderingzoekende dialogen, leggen ze elkaar van alles uit en voor, over politiek en over de grenzen die vereist worden door ideologie en heilsverwachting, of rechtsgevoel, - maar in die dialogen en bijbehorende situaties (die vaak ontstellend wrang-grappig zijn) wordt als het ware ook uitgesproken wat ongezegd blijft, evenzo als dat meeklinkt, uitgesproken als het ware "op de huid", in de seks, in de vleselijke taal die naast genot ook exploratie is van verstandhoudingen, waarheden, en collectieve heugenis.
De afzijdige Kadoke, de heelmeester, is veranderd in een soort "embedded" stagiair als echtgenoot, schoonzoon, dramaleraar, zoals ook de schrijver Arnon zich heeft laten vormen tot kamermeisje in een Beiers hotel, tot slachtershulp, tot bewoner van een gesloten jeugdinrichting, en circusacrobaat. Het personage, zoals wellicht ook de schrijver, wordt door die werkelijkheden als het ware mateloos opgerekt om ze alle te kunnen bevatten, en in het geval van Kadoke is dat alles in gang gezet door zijn persoonlijke catastrofe.
Even een citaat, op p. 161: "Kadoke, die het stoïcijnse leven had omarmd als het enige juiste, het enige ware, moest vallen, diep vallen, om te kunnen hopen, om te kunnen verlangen." De lezer denkt aan de cantate van Bach, Weinen, Klagen, Sorgen, Zagen (BWV 12) met dat schrijnende recitatief: "Wir müssen durch viel Trübsal".
Als persoonlijke lotgevallen zich afspelen in zo'n historische en tegelijk mythische werkelijkheid van panoramisch gehalte, zoals Het Beloofde Land wel mag heten, als die lotgevallen spelen op het scherp van de snede tussen persoonlijke impuls en culturele spanningen, dan komt er in een roman een epische dimensie los, - een horizon van beschouwelijkheid zoals ook in de Eneïs de geschiedenis een soort dampkring wordt, een verschiet waar het drama, in terugblik en voorziening tegelijk, zich afspeelt.
Gelukkig bezit Arnon, anders dan Vergilius, een gezegend gevoel voor humor. Dat zit ook heel erg in de dosering van oerthema's, melodrama en cliché's. Door de kunst van dosering worden ze tot symbool, binnen deze roman.
Het was allemaal begonnen, in dat middendeel van dit boek dat u allemaal gaat lezen, ik zelf heb het twee keer gelezen, en ik denk dat drie keer ook heel goed zal gaan - het was allemaal begonnen als opbouw van een nieuw bestaan, een zich voegen in de status quo en de realiteiten en symbolen van de anderen; maar er schuilt in Kadoke, zo blijkt als hij zich tot "meedoend mens" ontplooit, een vonk van vrijheidsdrang, van hybris. Een drang die je pas voelt op het moment dat je eraan gehoor geeft. En dat maakt, zoals altijd, de grote noodlottige krachten in het bestaan werkzaam, vanaf dat moment is het ernst, genadeloze ernst, het tragische slaat toe, het onverbiddelijke lot. Juist bij het zelfverlies van de vrijheidsdrang.
Ik zal daar niet over uitweiden, u moet het lezen. De implicatie is dat Kadoke uiteindelijk over de horizon van het eigen bestaan kan kijken en daardoor over zijn eigen lot weet te triomferen: nadat je, tot het bittere einde, je bereid hebt betoond het te omarmen, kun je erom lachen, kun je het uitlachen en afwerpen - als de ware onthechting.
Er is ook nog iets anders aan dat slot:
Kadoke's oude, hulpbehoevende vader leeft, nog altijd, en er is een kind op komst. Tegelijkertijd komt, in de gedaante van Kadoke's ex-patiënte uit Moedervlekken, Nemesis, de godin van de wrekende rechtvaardigheid, zingend en klingend de heuvel op. Waar moet dat heen?
Het wachten is op deel III van Arnons trilogie of wellicht tetralogie. Of iets met penta?
Lees hier meer over Bezette gebieden.