Ik heb geleefd #48: doodzieke Herman leeft van een uitkering: ‘Maar ik ben de rijkste man die er is’
Herman de Jong was als kind zo mager dat hij een koprol in een tl-buis kon maken. Op doktersrecept mocht zijn moeder in de Jordaan soms een stukje paardenbiefstuk halen, want daar zat ijzer in. Om aan te sterken ging ‘bleekneusje’ Herman in de zomer naar een pleeggezin in Friesland. ‘Zat ik opeens aan een tafel die vol stond met eten. De eerste drie dagen heb ik achter de stal staan spugen, mijn maag kon dat bruine brood met boter niet aan. Melk kende ik niet. Thuis hadden wij he-le-maal niks.’
Moet je nagaan hoe genereus zo’n familie was, mijmert Herman. Dat ze zo’n vreemd kind uit Amsterdam zomaar in hun huis opnamen.
Keihard gewerkt
Later verhuisde hij met zijn ouders naar Alphen aan den Rijn, waar zijn vader, schipper, kon werken op de scheepswerf. Herman was negentien toen hij trouwde en als timmerman in zijn eigen levensonderhoud begon te voorzien. ‘Ik heb altijd keihard gewerkt vanuit de gedachte dat je succes zelf in de hand hebt. Ik leefde voor het geld, volgde opleidingen in de avonduren en wilde altijd maar méér.’
Tot hij een paar jaar geleden ziek werd, toen veranderde alles. Achtereenvolgens kreeg hij nierstenen – ‘het waren grindbakken waar Jos Verstappen jaloers op zou zijn’ – en een hartinfarct. Als klap op de vuurpijl vertelde de dokter hem dat hij de ziekte van Kahler had, een ongeneeslijke vorm van kanker die het beenmerg aantast. Levensverwachting: een jaar of acht. Inmiddels leeft Herman van een uitkering. ‘Maar ik ben de rijkste man die er is.’
Scootmobiel
Voor hij zal uitleggen hoe hij dat precies bedoelt, geeft hij een rondleiding door zijn winkel Loods4Wood in Boskoop. Hier in de hoek staan de zelfgemaakte houten tafels en daarnaast tweedehands meubels die mensen doneren. In het kantoortje zet hij thee. Laat zijn grote lichaam – die koprol in een tl-buis redt hij niet meer – zakken in de bank en vertelt over zijn tijd in het ziekenhuis. ‘In augustus 2017 ben ik het Haga ingegaan voor een stamceltransplantatie. Gelukkig had ik geen afstotingsverschijnselen. Drie weken later liep ik weer naar buiten. Ik ben eerst een uur op een paaltje voor het ziekenhuis gaan zitten, al die tijd had ik niets meegekregen van weerswisselingen en geen buitenlucht geroken.’
Hij voelde zich fysiek goed, maar raakte daarna psychisch in de war. Hij kon de tv niet aanzetten of begon te huilen. Herman bezocht een psycholoog en kwam erachter dat hij zich schuldig voelde omdat hij fit het ziekenhuis was uitgewandeld, terwijl hij andere patiënten had zien creperen van ellende. Met zijn vrouw begon hij te fietsen. Lastig, want de kanker tast zijn botten aan. ‘Als houtwormen die gaatjes maken. Ik viel regelmatig van de fiets.’ Hij ontkwam niet aan een scootmobiel. God, wat voelde hij zich afgeschreven toen hij voor het eerst met dat ding reed. De afgekeurde voormalig aannemer werd ook al overal geweigerd als vrijwilliger. ‘Alsof ik besmettelijk was. De mensen wilden me niet in de buurt hebben, zo hard... En dat terwijl ik juist zo’n behoefte had aan contact.’
Zingeving
Herman had nog een paar jaar te leven, hoe moest hij zijn dagen zin geven? ‘In het Algemeen Dagblad las ik een artikel over een gezin met twee kinderen met een stofwisselingsziekte, Pip en Teun. Ze zouden niet oud worden. Ik wilde die familie alles wel geven, maar ja, ik had niks.’ Toen kwam hij op het idee een stichting op te zetten. Hij zou zelf meubels maken van hout en de opbrengst doneren aan zieke kinderen. Sindsdien is Herman de Jong gelukkiger dan ooit. Hij werkt weer met zijn handen en mensen komen in de winkel voor een praatje. Zijn lieve vrouw steunt hem altijd en overal. Bij het woord bucketlist schiet zijn gezicht in een kramp. ‘Die term zal ik nooit gebruiken! Ik denk aan Pip en Teun die alle dingen die ik heb meegemaakt, nooit zullen beleven. Gewoon naar school gaan, feestjes vieren, verliefd worden... Dat maakt mij heel nederig.’
Herman is zelf inmiddels opa. Met ‘meer, meer, meer’ is hij al lang niet meer bezig. Vorig jaar ging hij terug naar Friesland om de familie te zoeken die hem als bleekneusje had opgevangen. ‘Ik herkende meteen de kerk in het dorp, maar verder kwam ik niet, ik wist niet waar te zoeken.’
Mocht het pleeggezin dit verhaal lezen: Herman maakt een diepe buiging en zegt dankjewel.
***
Wil jij ook jouw verhaal vertellen aan Annemarie? Mail naar annemarie@persgroep.nl.
Dit artikel verscheen eerder in het AD.
Annemarie Haverkamp won met haar roman De achtste dag de Bronzen Uil 2019, de Vlaamse literatuurprijs voor het beste Nederlandstalige debuut van het afgelopen jaar.
Lees hier nog het kerstverhaal dat Annemarie schreef voor De Gelderlander.