Hoest
Er belde een oude vrouw die het contact met me verbroken had omdat ik iets over haar had geschreven wat haar allerminst beviel. Maanden gingen voorbij en ik verwachtte dat de volgende keer dat ik haar zou zien, op haar begrafenis was. Maar nu ze de afgelopen weken in het ziekenhuis had gelegen, kreeg ze tijd om na te denken en daarom belde ze me, zei ze. De verzoening kwam onverwachts maar was niet onaangenaam.
Over ons geschil sprak de vrouw nauwelijks, wel vertelde ze me over haar gebreken. Misschien moest ik daar genoegen mee nemen en was het uiterst menselijk. Eerst was er haar hart dat het bijna begaf. Er moesten stents geplaatst worden, ze vroeg zich hierover hardop af: ‘Heeft dat nog zin op mijn leeftijd?’ Het was alsof ze zei: ‘Nemen we nog een dessert?’ Ook levenslust is kennelijk iets tijdelijks.
Een week na de stents moesten er drie kiezen getrokken worden. Thuis begon ze na te bloeden, zo vertelde ze. ‘De huisarts verzekerde haar dat ze het bloed gewoon door kon slikken. ‘Ik weet niet wat ik allemaal heb doorgeslikt, hoor,’ zei de vrouw. Ze had theedoeken en handdoeken in repen geknipt om op te bijten en het bloeden te stoppen. Ze kon zich niet voorstellen dat dit normaal was. Toen haar dochter langskwam schrok die zich rot en wilde haar direct naar het ziekenhuis brengen. Onderweg naar de lift zakte de vrouw in elkaar, ze was zoveel bloed verloren. De eerste keer kon haar dochter haar nog overeind helpen, maar de tweede keer bleef ze liggen. Toen kwam er een ambulance. Ik zag al haar liggen met de repen theedoek uit haar mond op een tochtige balustrade. De buren zullen hun vitrage vast verschrikt aan de kant hebben geschoven.
Ze keerde terug uit het ziekenhuis, maar toen ging tot overmaat van ramp de lift stuk. Vijf dagen lang zat ze aan huis gekluisterd. ‘Er wonen hier ook mensen,’ zei ze ‘die hebben een hond van zestig kilo, die krijg je de trap niet af. Je kunt het je voorstellen, zo’n hond in een flatje…’
De zwijnenstal en de stank in de flat waren voorstelbaar. Inmiddels was de lift gemaakt en ook zij voelde zich beter.
De vrouw begon te hoesten in de telefoon, leek erin te blijven, en zei: ‘Sorry, voor al dat gehoest, misschien komt het omdat ik jou weer spreek en is het ontroering.’
Ik zei dat het niet erg was, maar moest mijn lach onderdrukken. Gehoest en ontroering had ik nog nooit met elkaar verbonden. We spraken een datum af om verder te praten, toen hing ze op en werd het stil in de kamer. Het leven leek me een tragikomedie waarbij je vergeet te lachen als je er middenin zit.