Postuum: Joop Goudsblom (1932-2020). Een onderkoelde maar gepassioneerde academicus
Deze twee zinnen maken gedeeltelijk duidelijk waarom ik de afgelopen weekend overleden emeritus hoogleraar sociologie en schrijver bewonder. Hij had gevoel voor stijl en was geestig, op de enige manier waarop men vermoedelijk geestig kan zijn, onnadrukkelijk, bijna per ongeluk. Daarnaast was hij erudiet, op ingetogen wijze hartstochtelijk en benaderde hij de wereld en zichzelf analytisch en sceptisch zonder te veinzen dat hij boven die wereld stond. Wel geloof ik dat hij het adagium van Gabriel Garcia Márquez, dat iedereen een publiek, een privé- en een geheim leven heeft, serieus nam.
In zijn laatst gepubliceerde boek, Geleerd, schrijft hij: ‘Het jongetje waar het om gaat droeg mijn naam, was net als ik geboren op 11 oktober 1932 in Bergen, N.H., en woonde op de Molkade nummer 3 in Krommenie, wat ook bijna een kwart eeuw lang mijn adres geweest is.’ De afstand tussen het jongetje of de man om wie het gaat en de man die dat jongetje beschrijft, is tekenend voor Goudsblom. Tussen het beschrevene en de beschrijver hoort hygiënische afstand te bestaan, juist ook als het beschrevene en de beschrijver een en dezelfde persoon lijken te zijn.
In Geleerd beschrijft Goudsblom, die een duider was van het werk van de beroemde socioloog Norbert Elias en met hem bevriend was, dat zijn keuze voor de universiteit ‘een verstandshuwelijk’ was. Dat verstandshuwelijk stond niet haaks op hartstochten. Zijn vriendschap en bewondering voor Nobert Elias – in zijn memoires noemt hij ook de minder bekende socioloog Talcott Parsons – hebben bijgedragen aan de wording van een onderkoelde maar gepassioneerde academicus die zijn werk uitoefende met een vuur dat men doorgaans voornamelijk aantreft in buitenechtelijke relaties.
Elias heeft nogal succesvol geprobeerd het menselijke beschavingsproces in kaart te brengen, de mens is het wezen dat zijn hartstochten grotendeels heeft leren te controleren. Dat Goudsbloms bekendste boek, Vuur en beschaving (1992), over vuur gaat mag geen toeval heten; de beschaafde mens is, kun je zeggen, een lopend waakvlammetje dat zich in de loop der tijden steeds beter heeft weten te beheersen, zijn hartstochten zijn zelden een uitslaande brand, maar ook die beheersing, de beschaving zelf, heeft allerlei negatieve neveneffecten. Waar men zelf niet meer het gevaar is, waar men zelf het gevaar niet of nauwelijks meer kent, dreigt een toestand waarin geen werkelijke bevrediging meer bestaat.
Overigens heeft Goudsblom me eens gecorrigeerd dat ik geen uitspraken over de mens mocht doen. Dat ik dit nu weer doe, nota bene in een in memoriam, toont aan dat ik hardleers ben, mijn zwemleraar wist dat al ruim veertig jaar geleden. Ik hoop dat Goudsblom deze hardleersheid op zou kunnen vatten als een teken van vriendschap en liefde; de ware liefde is de plagende liefde.
Goudsblom beschreef het vuur, het werkelijke, niet het metaforische, met de voor hen kenmerkende analytische beknoptheid: ‘Vernietigend, onomkeerbaar, doelloos, zelfgenererend.’
Een ander interessegebied van Goudsblom was de schaamte, een interesse die hij deelde met psychiater Tas en die niet los kan worden gezien van zijn denken over het beschavingsproces. Dat het eerste deel van zijn memoires, direct na het voorwoord, begint met de woorden ‘prille schaamte’ zegt genoeg. Eerst is er de prille schaamte, daarna de minder prille.
Zijn studie Nihilisme en cultuur (1960), tevens zijn proefschrift, dat hij als volgt samenvat: dit boek ‘kan worden gelezen als een ingetogen polemiek tegen ware gelovigen van iedere overtuiging’, is vormend voor mij geweest.
Een paar keer heb ik Goudsblom ontmoet. Hij praatte zoals hij schreef en zo heeft hij volgens mij ook geleefd. Hij was een van de weinige mensen van wie ik het gevoel had dat hun beschaving niet geveinsd was, vermoedelijk omdat hij zelf niet zo erg in die beschaving geloofde.
Mijn boeken thuis staan op alfabetische volgorde, voor enkele boeken maak ik een uitzondering, zij staan naast mijn bureau. Het verzameld werk van Karel van het Reve, De mythe van Sisyfus van Camus, Tragische Literaturgeschichte van Walter Muschg, de boeken van Goudsblom.
Dit aforisme uit zijn bundel Reserves (1998) heb ik dikwijls geciteerd, maar zeker in tijden van agressieve en vernietigende zedenmeesters kan het niet vaak genoeg worden herhaald. Ik wil dit stuk ermee afsluiten, ter nagedachtenis aan Joop Goudsblom (1932-2020): ‘Moraal is macht uitoefenen zonder van macht te reppen.’