De toekomst van het leven
We gaan onze derde week in. Ik zit boven achter mijn computer, beneden is de digitale school begonnen. Ik zie niemand behalve de kinderen. Een van de leden van wat je met een mooi woord ons mozaïekgezin kan noemen, heeft een longziekte. Ik trof mijn ex nog maar weinig, maar nu zie ik, om het risico te beperken, ook mijn nieuwe liefde ineens voorlopig niet. De kinderen reizen heen en weer. Het was een rationele beslissing om het zo te doen, twee verschillende circuits van vier kinderen en vier ouders. We hebben zo veel mogelijk rekening gehouden met alle leden van dat wat je een groep kan noemen. Een verzameling van acht onderling verbonden mensen, die elkaar op deze manier niet kunnen besmetten.
Ik kijk en lees op dit moment krankzinnig veel nieuws. Het schijnt ongezond te zijn, maar ik kan niet anders. Steeds weer zie ik bij een ander land hetzelfde patroon. Als er nog maar weinig mensen besmet zijn, geloven veel mensen dat ‘het allemaal wel mee zal vallen’. En dan heb ik het niet alleen over politici die te laat of niet ingrijpen, zoals president Lukashenko, die ‘zijn volk’ adviseerde veel wodka te drinken om het virus te doden, 100 milliliter per dag.
Ik doel ook op de goed geïnformeerde studenten in bijvoorbeeld de VS die, terwijl de universiteiten al gesloten waren, toch eerst nog lekker een dagje met z’n allen op het strand gingen relaxen. Ze deelden in de hete zon samen een fles wijn of een waterpijp. De mensen die tegenover ons wonen, gaven nog leuk een kleine party. In de Praxis schold iemand me uit toen ik vroeg of hij afstand wilde houden. Hoe kan de mens zo dom zijn?, vroeg ik me steeds af.
Een mogelijk antwoord op die vraag las ik in De toekomst van het leven, van de Amerikaanse sociobioloog Edward O. Wilson. Zijn boek gaat over het uitsterven van diersoorten. En wat zijn wij anders? Wilson schrijft dat honderden millennia lang de mensen die hun kortetermijnbelang voor ogen hielden, binnen een kleine kring van verwanten en vrienden, het langst leefden. Onze hersenen zouden zich zo hebben ontwikkeld dat ze zich emotioneel slechts kunnen binden aan een klein stukje van de geografie. We kijken niet te ver om ons heen of vooruit. ‘Het is ons aangeboren om elke verre mogelijkheid die nog geen onderzoek vereist, te negeren. ’
Het zou een verklaring kunnen zijn voor het wonderlijke verschijnsel dat mensen terwijl het virus al op hen af raasde, nog een waterpijp deelden. Of waarom ik in eerste instantie alleen aan ons achten dacht.