Zoeken
Een joodse voorgrond
Robert Vuijsje vormde zijn gedachten over de rol van afkomst toen hij als kind van familieleden hoorde hoe Nederland was tijdens de oorlog. Toen al trok hij de conclusie: wij joden horen er niet bij. Nu de Tweede Wereldoorlog voor velen steeds meer op de achtergrond raakt, wordt dat gevoel enkel sterker.  

Een joodse voorgrond

Gepubliceerd op 5 mei, 2020 om 00:00

 

Op mijn dertigste verjaardag zat ik in Auschwitz. Daar zat ik niet zoals mijn oom Nathan - die eigenlijk een oom van mijn vader is, maar ook mijn broertje en ik hebben hem altijd oom genoemd. Oom Nathan was het enige familielid dat levend terugkeerde uit een concentratiekamp en de rest van zijn leven vierde hij dat als een overwinning. Ik kan me niet herinneren dat hij ooit een dag níet permanent over de oorlog praatte. Een van mijn vroegste herinneringen: met z’n tweeën stonden we in de keuken bij mijn opa en oma thuis, in Bussum. Ineens stroopte hij de mouw van zijn witte overhemd omhoog, zodat ik het kampnummer kon bekijken dat op zijn arm stond getatoeërd. Zoiets had ik nog nooit gezien. Ik snapte niet helemaal wat het betekende, maar ik begreep wel meteen: dit staat voor iets groots.

In oktober 2000, toen ik de avond van mijn verjaardag doorbracht op een koud en uitgestorven plein in het Zuid-Poolse stadje, was oom Nathan vier jaar eerder overleden. Uit onze familie waren verder oom Louis en tante Alida en haar twee kinderen daar geweest, alleen overleefden zij het niet. Oom Louis werd opgepakt in het Apeldoornsche Bosch, de joodse psychiatrische inrichting die in 1943 werd ontruimd. Hij was een van de 1200 patiënten die door de Waffen-SS op een rechtstreekse trein naar Auschwitz werden gezet. 

Ik ging vrijwillig. Als verslaggever voor Nieuwe Revu, in die tijd een veelgelezen weekblad. De aanleiding was de opening van een discotheek in Oswiecim, de Poolse naam voor het stadje dat in de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetters Auschwitz werd genoemd. Uit de hele wereld kwam protest tegen de smakeloze locatie van deze discotheek. Ter redactie was direct duidelijk: dit verhaal kon niet wachten en als jood was ik de aangewezen functionaris die erheen moest, ook al was het op mijn dertigste verjaardag. 

De discotheek, System genaamd, lag op 2 kilometer afstand van het kamp, op de plek waar tijdens de oorlog een gebouw stond dat werd gebruikt om joodse dwangarbeiders de kostbaarheden van hun overleden lotgenoten te laten sorteren. Ik bezocht Auschwitz-Birkenau, het kamp dat tussen de bossen verscholen lag zodat niemand kon zien wat daar gebeurde. Het indrukwekkendst vond ik de spoorlijn die eindigde bij een gigantische ruïne aan de rand van het kamp. In die ruïnes bevonden zich ooit de gaskamers. Toen de Duitsers begin 1945 hoorden dat de Russen eraan kwamen, bliezen ze de gaskamers op om de bewijzen te vernietigen. 

Een spoorlijn die eindigde, zomaar middenop een grasveld - zoiets had ik niet eerder gezien. Het voelde als onwerkelijk dat twee broers en een zus van mijn opa hier ooit stonden. Ik keek om me heen en dacht: wat ik nu zie, deze bomen, het gras, de treinrails - zij hebben dit ook gezien. Oom Nathan arriveerde pas in september 1944 in Auschwitz, na te zijn verraden door zijn half-joodse echtgenote. Ze probeerde haar eigen veiligheid te garanderen toen ze een relatie kreeg met een NSB-er die als politieagent jaagde op ondergedoken joden. Oom Nathan overleefde door trombone te spelen in het kamporkest dat optrad voor de Duitsers. 

System was een plattelandsdisco met techno-muziek, waar de wodka per fles kon worden besteld. Zodra ik vroeg naar de eigenaar liet het bewakingspersoneel – allen type sportschoolbezoeker met kaalgeschoren hoofd –  weten dat publiciteit niet op prijs werd gesteld. En foto’s mochten al helemaal niet worden gemaakt. Overdag hoorde ik van jonge bewoners hoe onrechtvaardig het was: bezoekers dachten altijd dat Auschwitz alleen maar bestond uit het kamp. Dit was een stad, met 40.000 inwoners, hier woonden mensen. Ze hadden recht op een discotheek. De middelbare scholieren vertelden dat in Auschwitz tijdens de Tweede Wereldoorlog vooral Poolse slachtoffers waren gevallen – o ja, en nog een paar joden en zigeuners. De Polen hadden gevochten voor hun vrijheid, maar konden niet op tegen de Duitsers, door wie ze buitengewoon wreed werden behandeld. We kregen een discussie over de vraag of er wel echt meer joodse dan niet-joodse slachtoffers waren gevallen in het kamp. Een meisje dat Katarzyna heette, vroeg: ‘Leren jullie op school echt dat het voor meer dan 90 procent joden waren? Hoe kan dat? Hier wonen helemaal geen joden.’ 

Ik ging terug naar huis en beschreef vol verbazing wat ik had meegemaakt in Auschwitz. In ons land zou zoiets onmogelijk zijn. Hier was het nog zoals toen ik opgroeide. Ik werd geboren in 1970, in een tijd dat alle Nederlanders die ouder waren dan 25 jaar de oorlog hadden meegemaakt. Iedereen wist: het verhaal van dit land is de Tweede Wereldoorlog, meer dan 100.000 Nederlandse joden werden vermoord en wij voelen grote compassie met hun nabestaanden en het land dat voor hen was opgericht, Israël. Op mijn dertigste verjaardag waren wij een welvarend, braaf land met Wim Kok in zijn tweede termijn als minister-president. Als leider van de grootste partij, de PvdA met 45 zetels, vormde hij een kabinet met de VVD en D66. In oktober 2000 bestond er geen 9/11, dus ook niet een Marokkanen- dan wel moslimprobleem dat continu werd besproken, over Zwarte Piet werd niet gediscussieerd en in de Tweede Kamer zaten nul extreem-rechtse partijen. 

Later dit jaar word ik vijftig. Dat het voelt als een mijlpaal is een understatement. Mijn top-3 uit de hitparade is: doodsangst, lichamelijke aftakeling en de vraag wat ik wil doen met de spaarzame jaren die ik nog tegoed heb. De belangrijkste oorzaak van die laatste vraag: ik heb gemerkt hoe snel twintig jaar voorbij gaan. In mijn hoofd is het een permanente rekensom: die avond in Auschwitz was twintig jaar geleden, maar het voelt als gisteren, dus de komende twintig jaar zullen minstens net zo snel gaan. Halverwege de achtbaanrit van de laatste twintig jaar publiceerde ik mijn eerste roman. Sindsdien vertel ik op middelbare scholen over de boeken die ik heb geschreven. In die boeken gaat het weleens over wat andere mensen een joodse achtergrond noemen. Daar moet ik altijd om lachen. Dat hoort natuurlijk te zijn: een joodse voorgrond. 

In die schoolklassen probeer ik de leerlingen uit te leggen waarom ik daarover schrijf. Ik vertel ze dat de Tweede Wereldoorlog voor mij niet een historische gebeurtenis is die je alleen kent uit een geschiedenisboekje, iets dat is gebeurd in een eeuw waarin je zelf nog niet eens was geboren. Ik vertel ze dat het voor mij een tastbaar evenement was. Mijn gedachten over de rol van afkomst werden gevormd toen ik als kind van mijn familieleden hoorde hoe Nederland was tijdens de oorlog. Daaruit trok ik de conclusie: kennelijk horen wij er dus niet bij. We hebben wel dezelfde huidskleur als de zogenaamde echte Nederlanders en zijn minder snel dan de overige minderheden uiterlijk herkenbaar als De Ander, maar proefondervindelijk is duidelijk geworden dat wanneer het er werkelijk op aan komt, wij niet worden meegeteld als Nederlanders. Ook vertel ik ze dat ik daarom ben gaan schrijven, de boeken die zij nu voor hun lijst moeten lezen, Alleen maar nette mensen en Salomons oordeel. Hoe leven wij in Nederland met elkaar samen? Ik wilde weten hoe het zat. En dan niet alleen bij mijn eigen groepje, hoe werkt het bij al die andere groepjes? Wie is een Nederlander en wie niet, hoe kijken wij naar elkaar?

Vorig jaar sprak ik een schoolklas toe in Amsterdam-Noord. Eerst doe ik mijn verhaal, daarna mogen zij vragen stellen. In de Randstad zijn ze wat brutaler en assertiever dan in de provincie. In iedere klas zit een jongen – altijd een jongen, nooit een meisje – die vraagt hoeveel geld je daar nou mee verdient, met die boeken. Ik leg dan uit: wanneer geld verdienen je hoogste doel is in het leven kun je beter iets anders gaan doen dan boeken schrijven. Ook wordt altijd gevraagd waar ik mijn inspiratie vandaan haal, wat ik vond van de verfilming van mijn eerste boek en of het autobiografisch was. In Amsterdam-Noord stond een jongen op die voor een volle klas vroeg: ‘Oké, laten we eerlijk zijn, vertel het maar: hoe zit het nou echt met joden? Al dat geld en die macht, hoe komen jullie daar aan?’ Voordat ik kon antwoorden, bood zijn lerares haar excuses aan. Dit soort dingen zei hij altijd. Het was wat hem thuis werd meegegeven, hij wist niet beter. 

Natuurlijk was dit niet nieuw voor me. Mijn kinderen zaten op dezelfde basisschool als ik, vijfendertig jaar later. In mijn tijd wisten alle leerlingen welke winkels in de buurt fout waren geweest in de oorlog. Mijn kinderen en hun klasgenoten weten niet wat ‘fout in de oorlog’ betekent. Het was mij bekend dat onderwijs over de Tweede Wereldoorlog problematisch is in sommige Nederlandse schoolklassen, doordat de leerlingen een ander beeld hebben bij joden. Die kunnen ze niet zien als oorlogsslachtoffers. In hun ogen kunnen joden niets anders zijn dan daders, dankzij de huidige spanningen tussen Israël en de Palestijnse gebieden. Een curieuze redenering. In het geschiedenisonderwijs gaat het om Nederlandse joden tijdens de Tweede Wereldoorlog, in een periode dat Israël nog niet eens bestond. Wat hebben deze Nederlanders te maken met Israëlisch regeringsbeleid, 4500 kilometer hiervandaan en 75 jaar nadat ze werden vermoord?

Ik wist dat de tijden waren veranderd. Wat in 2000 een vanzelfsprekende nationale traditie was, lijkt nu soms een folklore van een deel van de autochtone Hollanders of zelfs vooral van Nederlandse joden. Niet voor alle landgenoten die er in de afgelopen vijftig jaar bij kwamen voelt dit als hun eigen verhaal. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonden hun families nog niet in Nederland. 

De Oppression Olympics, een soort wedloop in leed, is een van de wonderlijkste verschijnselen die ik heb waargenomen na de verschijning van mijn eerste roman. Waar zwarte Nederlanders de slavernij hebben, daar kunnen joden de Tweede Wereldoorlog als troefkaart inzetten. Deze historische gebeurtenissen hebben gemeenschappelijk dat de rest van Nederland er aanzienlijk minder bij voelt dan de nabestaanden van de slachtoffers zelf. In 2000 konden joden nog net meedoen met de hippe minderheden die het zo zwaar hadden omdat ze werden gediscrimineerd. Al waren de belangrijkste wapenfeiten wel meer dan vijftig jaar oud. In 2020 kun je daar als jood bijna niet meer mee aankomen en zeker niet bij andere minderheden. Het is te lang geleden. Nieuwe groepen slachtoffers hebben die plek ingenomen. En joden zijn van slachtoffers veranderd in daders. Die rijk, wit en machtig zijn. Ze hebben zelfs hun eigen woord voor racisme: antisemitisme.  

De vraag van de scholier in Amsterdam-Noord was dan ook niet: klópt het dat joden veel geld en macht hebben? Dat is al een vaststaand feit. Met een nonchalante vanzelfsprekendheid vroeg hij waaróm joden zoveel geld en macht hadden. Ik antwoordde dat dit een racistisch vooroordeel was. Net zoals mensen over hem het vooroordeel konden hebben dat hij er middeleeuwse denkbeelden op nahield over vrouwen, homo’s en joden. Hij zag de overeenkomst niet. In het ene geval ging het om feiten. En het andere waren racistische praatjes van tata’s. 

Maar het zou opportunistisch en onjuist zijn om het moderne antisemitisme alleen in de schoenen van moslims proberen te schuiven - zoals twee extreem-rechtse partijen dat tegenwoordig doen met een brutaliteit die twintig jaar geleden ondenkbaar was geweest in de Tweede Kamer. In voetbalstadions waar liederen over joden worden gezongen zijn weinig moslims te bekennen, evenals op neonazi-bijeenkomsten of bij deze extreem-rechtse politieke partijen die het zogenaamd voor de joden willen opnemen, maar dan alleen wanneer ze daarmee moslims te grazen kunnen nemen. En voor alle landgenoten die er in de afgelopen vijftig jaar pas bij zijn gekomen, geldt natuurlijk ook dat ze niets te maken hadden met de weinig heldhaftige rol van de meeste Nederlanders tijdens de Tweede Wereldoorlog. 

Ten slotte, over weinig heldhaftig gesproken. Ook dit jaar, tijdens de uitgeklede variant van de Dodenherdenking volgende week, zal ik de prominente rol voor ons Koningshuis met verbazing aanschouwen – en vele Nederlandse joden met mij. Natuurlijk is niemand verantwoordelijk voor de daden van zijn voorouders. Maar enige bescheidenheid en terughoudendheid had de Koning hier gesierd.
 

***  

Robert Vuijsje geeft later dit jaar Vrijheidscolleges, kijk voor data op www.vrijheidscolleges.nl.

Auteurs
Auteur: Robert Vuijsje

Robert Vuijsje (1970) is schrijver en journalist. In 2008 verscheen zijn debuutroman Alleen maar nette mensen waarvan in totaal ruim 200.000 exemplaren werden verkocht. Het boek werd bekroond met een Gouden Uil en een Inktaap en werd in 2012 verfilmd, met Geza Weisz in de hoofdrol. In 2019 verscheen Salomons oordeel, de opvolger van Alleen maar nette mensen.

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws: