Nitwit
‘En wat doe je dan als Leon iets heeft en naar het ziekenhuis moet?’
Al zeven jaar rij ik geen auto meer, uit angst. En in ieder gesprek hierover, kwam deze vraag vroeg of laat. Ik antwoordde dat ik dan een ambulance zou bellen, of als de nood niet zó hoog was, een taxi. ‘Of we nemen de tram.’
Leon is mijn man. Hij heeft iets. En hij moet naar het ziekenhuis. In een andere stad. Te ver voor de tram, te duur voor de taxi en te niet-spoed voor de ambulance.
Tijdens mijn eerste rijexamen, vroeg de examinator toen ik met 60 km/u over de snelweg reed, of ik nog gas ging geven. Nou, liever niet. Benauwd drukte ik het pedaal in tot het wijzertje de 75 raakte. Hierna liet hij de bijzondere verrichtingen maar achterwege.
Ik ging terug naar mijn rijinstructeur, Rob, een fijne Rotterdammert, met wie ik uiteindelijk zoveel uren in de Volkswagen Golf doorbracht, dat ik alle leden van zijn (schoon)familie bij naam kende, zo had je die ellendige Debby, die met haar gezuip iedere verjaardag verziekte. ‘Volgens mij ben je best intelligent,’ zei Rob een keer tijdens een rookpauze, ‘maar in de auto ben je een beetje een nitwit.’
Bij de tweede poging haalde ik mijn rijbewijs wel (over het aantal keer dat ik voor het theoriedeel zakte, zwijg ik tot het graf) en hoewel ik rijden nooit echt plezierig vond, ging het een periode prima. Heel clichématig werd ik vooral nerveus van parkeren en meer dan eens stalde ik de auto op twintig minuten loopafstand van mijn bestemming, omdat ik dichter in de buurt geen halfleeg parkeerterrein vond.
Ik behaalde ook mijn eindexamen, verhuisde naar Amsterdam en er brak een lange tijd aan waarin ik geen auto (nodig) had. Ik reed steeds minder, vond het steeds onprettiger achter het stuur tot ik na een paar kilometer op de Duitse snelweg helemaal niet meer durfde.
Jankend reed ik zeven jaar geleden een kwartier tussen de loeiende vrachtwagens op de Autobahn. Ik doe dit nooit meer, schreeuwde ik toen ik bij het eerstvolgende benzinestation uit de auto sprong. Leon probeerde me tevergeefs uit te leggen dat ik zelf het gevaar vormde door zo langzaam te rijden.
Hoewel we alsmaar meer tijd in Berlijn gingen doorbrengen, liet ik me niet vermurwen en nam enkel plaats op de bijrijdersstoel. Leon reed binnen de kortste keren door onze nieuwe Heimat alsof hij nooit iets anders had gedaan, maar bij mij liep de integratie op dit punt stuk. Leven in Berlijn sterkte mijn angst, kijk maar, de auto is een vervuilende moordmachine. Wie er níet bang voor is, is gek.
Dat de verbrandingsmotor de toekomst niet heeft staat buiten kijf, dat angstloosheid in het verkeer levensgevaarlijk kan zijn, is ook niet geheel onjuist en dat Duitsers dringend iets aan hun auto(industrie)-taboe moeten doen, vraagt om een apart blog. Maar toch, dit zijn ándere vraagstukken, die ik gretig omgetoverd heb tot argumenten om niet te hoeven rijden.
Duitsers staan zelfs bekend als goede chauffeurs. Dat vindt ook Idris Ozaltun van Opfris-rijles.nl. Ozaltun geeft uitsluitend les aan mensen die al een rijbewijs hebben.
‘In Duitsland leren ze echt autorijden,’ vertelt hij aan de telefoon. ‘In Nederland leren cursisten om rijexamen te doen, dat is iets heel anders. Alles moet snel en goedkoop, in de rijlessen worden examenroutes geoefend, maar de techniek van het autorijden wordt ondertussen grotendeels verwaarloosd.’
In dat laatste schuilt volgens Ozaltun vaker het probleem, dan in pure angst. ‘Als jij geen kijktechniek hebt, dan heb je geen controle. Wij leren onze cursisten hoe ze niet 10 maar 300 meter vooruit kunnen kijken. Daarmee worden situaties voorspelbaarder en kun je dus sneller beslissen en handelen. Zo haal je de spanning uit de auto.’
Idris Ozaltun begon zijn bedrijf als hobby, maar heeft inmiddels, samen met andere instructeurs, ruim 4000 cursisten geholpen. Ja, daarvan is 80% vrouw. Maar, benadrukt hij direct, dat is niet omdat vrouwen niet kunnen rijden. ‘Dames zijn nuchterder,’ zegt hij. ‘Als ze een probleem hebben, dan pakken ze dat aan. En ze hebben een groter verantwoordelijkheidsgevoel.’
Juist.
Dus: wat doe je dan als Leon iets heeft en naar het ziekenhuis moet?
Dan ga ik hem brengen.
Ik ben weer gaan rijden. En er gebeurt niets. Geen getoeter, geen afgeslagen motor, geen bloedende fietsers tegen de voorruit. Ik rij en iedere keer probeer ik iets minder hard in het stuur te knijpen en de doemscenario’s uit mijn gedachten te bannen door me op de omgeving te concentreren. Er gebeurt niets. Ik rij en herhaal die drie woorden als een mantra. Er gebeurt niets. En toch zult u begrijpen dat ik vurig hoop dat dit nieuwe rijden van korte duur zal zijn. Althans, wat de bestemming betreft.