Nelson
Er landde een bontgekleurde parkiet op het balkon. Bang was hij niet, wel vermoeid en slecht onderhouden. We voerden hem en doopten hem Nelson. Je moet wat. Toen we die avond naar het racismedebat onder leiding van Jort Kelder keken was de vogel nog niet vertrokken. Hij hield ons vanaf het balkon in de gaten en vloog toen tegen het raam. De parkiet overleefde de knal en dook naar binnen via het open venster, om bovenop een boekenkast te gaan zitten. Hij legde zijn snavel op zijn borst en viel in slaap.
Mijn geliefde wilde Nelson houden en zag mij als een nuchtere bedreiging van die wens. ‘Zie dit toch als een Annie M.G. Smidt-verhaaltje.’ Die fantasie maakte het idee draaglijker, maar toch vond ik het geen doen. Ik voorzag stront aan de muren, het begin van verval. Voor je het weet word je iemand die meer om dieren dan om mensen geeft. Aangezien het dier de kou buiten niet zou overleven, en wij er niet eeuwig voor thuis konden blijven, belde mijn geliefde met tegenzin de dierenambulance. Ze zeiden haar: ‘Het is wel een geringd dier, dus mevrouw, ik moet u er op wijzen dat het iemands bezit is.’
Nelson was het slachtoffer van een milde vorm van slavernij: het exotische, geringde dier als vermaak voor de mens.
We vingen hem met een doos. De man van de ambulance zei al wijzend op zijn busje: ‘Daar liggen zes egeltjes, die moesten allemaal geëuthanaseerd worden vannacht. Een nieuwe ziekte heerst. Vliegen leggen er maden in en dat overleven ze niet. Het virus is hier gister pas aangekomen.’ De doos waar Nelson in zat werd veiliggesteld en kreeg een nummer.
Ik vroeg of de man de hele nacht dienst had. ‘Soms word je ieder half uur wakker gebeld, soms kun je uren doorslapen. Vroeger vingen we ook honden, maar nu rennen we er niet meer achteraan. We vragen mensen om ze met hun broekriem ergens vast te zetten.’
De ambulance rook niet fris, maar dierenliefde ruikt misschien nooit helemaal schoon. Ook Annie M.G. Smidt mocht dan voor kinderen schrijven maar ze was niet per se een kindervriend. Ze zei eens: ‘Ik zal ze niet schoppen, maar ik ben niet speciaal dol op kinderen.’